1e zondag van de advent A (2007)

Afgelopen vrijdag, feestdag van de heilige Andreas,  verscheen de tweede encycliek van Paus Benedictus XVI. Handelde zijn eerste zendbrief over de liefde, nu gaat het over de christelijke hoop. Spe salvi luidt de latijnse titel, woorden ontleend aan Paulus’Romeinenbrief. “In deze hoop zijn wij gered”. En de paus gaat dan verder met de woorden: “De verlossing, het heil is volgens het christelijk geloof niet zomaar voorhanden. De verlossing is ons gegeven in de hoop die ons daar op geschonken is. Betrouwbare hoop, die ons de kracht geeft de tegenwoordige tijd het hoofd te bieden. Het heden, hoe moeizaam soms ook, kan geleefd en aanvaard worden, als het ons naar een doel leidt en als wij zeker mogen zijn van dat doel. Als dat doel zo groot is, dat het de inspanning van de weg rechtvaardigt. Nu dringt zich direct de vraag op: om wat voor soort hoop gaat het hier, dat wij op grond daarvan kunnen zeggen dat wij verlost zijn? En om wat voor zekerheid gaat het dan?”

Zo klinkt de eerste alinea van de encycliek. De toon is er mee gezet en het is duidelijk dat het om een meer dan actueel verhaal gaat. Want is hopen niet het grote thema van elk mensenleven. Waar geen hoop meer is, wat rest daar nog? Waartoe nog geleefd, als er geen doel is, dichtbij of veraf, waarvoor een mens zich geven kan? Wij beginnen vandaag weer een nieuw liturgisch jaar, broeders en zusters. Wij vangen aan met de adventstijd, tijd van verwachten, van uitzien naar de komst van de Heer. Tijd bij uitstek om ons te bezinnen op de vraag: wat houdt mij gaande, waarvoor leef ik, waaruit leef ik, wat is de ziel van mijn bestaan, van mijn gaan en staan?  Wat of wie verwacht ik? De lezingen van deze zondag spelen allemaal, hoe verschillend ook, rond diezelfde vraag.

De profeet Jesaja maakt ons deelgenoot van het grootse visioen dat hij heeft geschouwd. Een visioen, dat uitdrukking geeft aan het geloof en de hoop  die hem bewonen. Woord dat hem gaande houdt, en meer dan dat, belofte van leven door God in zijn hart gelegd en die zijn doen en laten, zijn prediking bepaalt.

Wie een beetje met de Schrift vertrouwd is, hoort in dat visioen van de profeet een heel ander verhaal meeklinken. En wel als contrast. In Genesis 11 wordt verhaald hoe Gods visioen, Gods droom omtrent het leven in duigen valt met de bouw van de toren van Babel. Alle menselijke energie en vernuft wordt daar ingezet om God naar de kroon te steken. Maar de hoogmoed van het zelf God willen zijn levert tenslotte alleen een wereld op waar ook mensen elkaar niet meer verstaan en alles uit zijn voegen raakt. In die wereld leeft de profeet, in die wereld leven wij.

Jesaja heeft een visioen, hij wordt bewoond door de hoop dat God iets beters met ons voorheeft dan een stukgevallen toren van Babel. Alle volkeren zullen optrekken naar Gods hoogte om van Hem het woord te ontvangen dat ziel en zaligheid geeft aan het bestaan. Dat mensen een weg doet gaan die ten leven is, die zwaarden omsmeedt tot ploegijzers en speren tot sikkels. God heeft een woord van leven, en dat niet alleen voor een kleine groep, voor een select publiek, voor deze of gene natie of confessie, nee, God heeft een woord van leven voor alle volkeren. Hem is alle afgunst vreemd en heil is voor allen bestemd, zonder onderscheid. Mensen van allerlei huidskleur, tong of taal, dichtbij of veraf. Allen geroepen tot de berg van de Heer, tot het verbond van God met de mens.

Dat woord, broeders en zusters, is van een bijzondere actualiteit. Op deze eerste dag van het kerkelijk jaar, is het goed om het helemaal bij ons te laten binnenkomen. Want het leven om ons heen, en wie weet, misschien ook wel in ons, vertoont opnieuw trekken van een bekrompen grenzen trekken. In onze samenleving ontwaren we allerlei signalen, soms ook in de kerk, die wijzen op angst, op eng nationalisme of religieus fanatisme dat zich afsluit en anderen buitensluit. Hoe ver af staat dat van het grootse visioen van Israëls profeet. Hij ziet alle volkeren en naties samenstromen naar de berg van de Heer. Niet als zieltjeswinnerij, maar als vervulling van Gods alles en allen omvattende liefde.

Durven wij vandaag die droom onderschrijven, of zijn wij in de loop der jaren zogezegd wijs geworden, is het verhaal van ons geloof sleets geworden en gaan onze dagen als een grijze regenwolk voorbij zonder enige hoop op de grote zomer? Zit er nog innerlijke dynamiek in ons bestaan, worden wij nog bewoond en aangedreven door heilig vuur, door de adem van Gods Geest, door het Woord dat ons doet wandelen in het licht van de Heer?

Jesaja heeft een groots visioen, heel de aarde omvattend, alles en allen insluitend en samenbrengend op de berg van de Heer, maar in de laatste regel van zijn verhaal maakt hij een scherpe draai en richt al zijn aandacht zich op het huis van Jakob, op Israël zelf. In die omkeer zit een verholen kritiek en een aansporing. Dat visioen, die droom, zal maar werkelijkheid worden als ieder zijn roeping vervult. Praten over grensoverschrijdend en mondiaal heil krijgt maar grond onder de voeten als ik, als wij als geloofsgemeenschap, onze heel eigen roeping vervullen. Als wij het woord van de Heer ter harte nemen en ernaar leven. De menswording van Gods woord als weg ten leven, ze dient in ons gaan en staan voortgang te krijgen, opdat anderen in dat licht de weg vinden naar de berg des Heren.

Wandelen in het licht van de Heer, Alleen waar wij aanstekelijk zijn, mogen wij hopen dat anderen aangestoken worden.

Waar geloof je in, waar ga je voor, wat is de hoop en het verlangen dat jou bewoont? Kennen wij eenzelfde droom en visioen als Jesaja, of laten we ons op sleeptouw nemen door de waan van de dag, de hebzucht en de afgunst? Zijn wij door de ongerijmdheid van het leven overvallen of is het gewoon door de lange duur en de routine van alle dag van alle glans beroofd en zijn we stil aan ingedut.

Die vragen zijn niet nieuw en wij zijn niet de eersten die ermee worden geconfronteerd. Al in de eerste generatie van christenen waren er die door de apostel gewekt moesten worden. “Sta op, wordt wakker”, klinkt het vandaag bij Paulus. Hij spoort zijn mensen aan om de genade van het moment niet te laten voorbijgaan. Hij vraagt wakkere soldaten, want het leven is geen kinderspel. We dienen ons te wapenen met het licht en ons te bekleden met de Christus, willen wij de roeping van kinderen van het licht in waarheid kunnen vervullen. Geen duistere praktijken, maar daden van licht.

Word wakker, bekleed je met het licht, dat woord is ook van toepassing op het evangelie. Matteüs schildert ons hoe het zal toegaan bij de komst van de mensenzoon. Hij roept op tot waakzaamheid, want anders zal het leven met zijn sleur en zijn routine je niet paraat vinden als de Heer komt. Allemaal druk doende wellicht met heel het menselijk bedrijf, maar waar is het hart dat de deur heeft openstaan voor Hem die komt? Zomaar, onverwacht, temidden van al die vele beslommeringen die onze dagen vullen. Als Hij bij ons aanklopt als vreemdeling of huisgenoot. Matteüs wil ons evenmin als de apostel en de profeet uit het leven weghalen. Maar hij roept ons op om wakker en attent, om luisterend in het leven staan, met een hart, dat zich ondanks alles elke dag weer toekeert naar het licht en in dienst treedt van het licht.

Één is er die ons voorgaat op die weg, Hij die als Licht van Licht is afgedaald om temidden van nacht en nevel met ons de weg te gaan. Bereiden wij ons in deze advent voor op zijn komen om samen met Hem op te gaan naar de berg van het verbond, waar Gods ruimhartigheid allen nodigt om één van hart en ziel aan te zitten aan het feestmaal van het Leven. AMEN.