2e zondag in de advent A

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
De wereld is vol mensen voor wie er geen plaats is. En er zijn mensen met voorbehouden plaatsen. Jezus wist dat ook in zijn tijd. Allerlei mensen waren o.a. door schriftgeleerden en Farizeeën uitgesloten van de omgang met mensen en uitgesloten van het openbare en van het religieuze leven. Jezus plaatste precies de uitgeslotenen weer terug in de ‘samen-leving’. Hij gaf ze weer een plaats. Maar Jezus weende over Jeruzalem, over de stad, over het volk, over de wereld met zoveel verdeeldheid.
Vandaag zijn de uitgeslotenen zeer talrijk. Ze zijn opge­stapeld in ziekenhuizen, in instellingen, in speciale kli­nieken. De mentaal-gehandicapten zijn niet de enige uitgeslotenen. Telkens vindt men weer nieuwe groepen van mensen die ‘te mijden’ zijn. Ik denk de dag van vandaag b.v. aan de aids-patiënten. En morgen zullen het er weer anderen zijn.
Ons economische stelsel in het westen creëert uitgeslo­tenen. Dat is een vrije economie vol rivaliteit en con­currentie. Dat systeem kweekt een massa uitgeslotenen en arme mensen.
Het is merkwaardig dat alleen de mens een afval-cultuur heeft, een vuilbak-cultuur. Wij mensen scheppen zaken die wij afstoten. De natuur kent dat niet. Alcohol ont­staat uit verrotte druiven. Verrotte bladeren worden weer opgenomen in de kringloop van de natuur. Uit ver­rotting en gisting ontstaat nuttige penicilline. De natuur kent alleen maar een dood die leven geeft. Niets gaat verloren, niets geen afval. Alleen de mens kweekt afval, stoot af en sluit buiten de kringloop.
En de rijken en de machtigen die maatschappelijk afval produceren zijn gegeneerd voor de armen. Zij raken die niet aan. Zij kijken die niet aan zoals de rijke man Lazarus buiten zijn gezichtsveld liet zetten buiten. Dat treft ook zo sterk in de brief van Jakobus: die twee werelden: verdeeld in rijken en machthebbers en uitge­slotenen, zelfs rond de tafel des Heren. “Veronderstel, er treedt in uw samenkomst een man binnen, keurig gekleed en met gouden ringen aan zijn vingers, en tege­lijkertijd komt er ook een arme aan in schamele kleren; als gij nu opziet tegen de rijkgeklede man en hem een ereplaats aanbiedt, terwijl gij tegen de arme zegt :‘Blijf daar maar staan’ of ‘Ga hier op de grond zitten, bij mijn voetbank’ - maakt gij u dan niet schuldig aan een kwaadaardig soort discriminatie ?“
Jakobus zal dat ‘stel je voor’ niet uit zijn duim gezogen hebben. Dat was reeds praktijk.
Dergelijke ‘discriminatie’ bestond er al. Een sterk woord in een Heilige Schrift!
Jakobus noemt dat zelfs een “kwaadaardig soort discri­minatie”, waaraan christenen schuldig zijn.

 “Is er plaats voor mij op de wereld en in je hart?”

Maar diep in het hart van ieder mens is er die dorst naar gemeenzaamheid, naar aanvaard zijn, naar uitwis­seling, naar meetellen. Daarover schrijft Sint Jan zo ontroerend in zijn brieven: over het één zijn met elkaar en met God.
Diep in het hart van elke arme mens leeft de vraag Houd je van mij? Waarom ben ik uitgesloten en hier opgesloten? Kom je nog terug? In zijn blik ligt de dorst naar innerlijke vrede, naar harmonie en die diepe vraag naar vertrouwen: met iemand een vertrouwensrelatie en relatie van trouw kunnen opbouwen. Elke arme mens smeekt erom: niet uitgesloten te worden van onze lief­de, trouw en vertrouwelijke relatie.
De mens met een mentale handicap bijvoorbeeld heeft de gave van een zeer open hart, dat gemeenschap wil aangaan... als er maar iemand is! Maar de andere men­sen zijn geneigd om hun intelligentie en hun mogelijk­heden te gebruiken om te bewijzen dat ze iemand zijn. En dat verstikt het hart van de mens. Het grote drama van onze wereld vandaag bestaat hierin dat er geen oefenschool voor het hart meer is om te leren delen met anderen en om te leren vechten voor gelijkheid en rechtvaardigheid.
Mensen met een handicap leren ons, geen pretentie meer te hebben. En dat is de wereld van het Evangelie. Maar in onze maatschappij is er geen plaats voor zwak­heid. Alleen zwakken doen beroep op anderen en willen weten dat zij anderen nodig hebben.

Maar het Evangelie is de omgekeerde wereld. Dat zegt Jezus al in de parabel van de arme Lazarus en de rijkaard. Later komt de rijkaard bedrogen uit en wordt Lazarus opgenomen in de schoot van Abraham: de eeu­wige zaligheid.
Dat was zeker het gedachtegoed van de eerste genera­tie christenen. Na zijn aanklacht tegen de “kwaadaardi­ge discriminatie” vervolgt Jakobus: "luistert, lieve broe­ders; God heeft de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het konink­rijk dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben. Maar gij hebt de armen veracht".

Feitelijk behoorden de christenen van de eerste gemeen­ten voor het grootste deel tot de klasse van de armen. "Wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om wijzen te beschamen; wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen; wat voor de wereld van geringe afkomst is en onbeduidend, heeft God uitverkoren; wat niets is, om te niet te doen wat iets is, opdat tegenover God geen mens zou roemen op zichzelf" (1 Kor. 1,27).
Het evangelie is de omgekeerde wereld. De zwakste per­soon en de armste heeft zijn plaats in de samenleving en roept in zijn zwakheid krachten op van de anderen, niet voor competitie en concurrentie, maar voor de lief­de, om lief te hebben.
Dit is de omgekeerde wereld van God zelf…