18e zondag door het jaar A - 2014

Zusters en broeders,

Iemand iets geven, dat kennen we allemaal. Een cadeautje voor een verjaardag, een bosje bloemen om iemand thuis of in het ziekenhuis te bezoeken, een beloning voor een goede uitslag, een ik weet niet wat nog allemaal. Want cadeaus, geschenken, verrassingen, bloemen, noem maar op: we geven en krijgen het. Het leeft zo sterk in onze cultuur dat veel zaken en veel winkels alleen van zulke dingen moeten leven. Er is zelfs een probleem bij al die geschenken, en dat is de vraag: wat kan ik die man, die vrouw, dat kind geven dat hij of zij nog niet heeft? Want veel mensen hebben inderdaad alles wat ze nodig hebben. Meer dan dat: velen hebben zelfs de meest ondenkbare en overbodige dingen. Dat leidt dan weer tot het feit dat je op het internet zowat alles kan kopen wat anderen gekregen hebben en niet kunnen gebruiken. Of dat cadeaus zelfs niet uitgepakt worden, maar door de ontvanger als geschenk doorgegeven worden aan iemand anders - die er misschien ook niets mee kan aanvangen.

Dikwijls lijkt die cadeaugewoonte dus gek en overbodig, en toch gaan we ermee verder, want iemand iets geven doen we nu eenmaal graag, ook als we weten dat die iemand er misschien niets mee kan aanvangen. Maar aan wie geven we? Die vraag stellen we ons misschien nooit. De vraag die inhoudt of we ook iets aan iemand geven die we niet kennen. Aan iemand die geen overschot heeft, en die gelijk welke hulp kan gebruiken. Zijn  we gul als zo iemand een beroep doet op ons, op onze hulp? Zijn we vrijgevig als Broederlijk Delen, Welzijnszorg, Help ons helpen en zoveel andere organisaties onze bijdrage vragen voor mensen in nood? Voor mensen die onze hulp wél zullen gebruiken? Voor mensen die onze cadeaus niet zullen doorgeven aan anderen en ook niet zullen proberen ze op het internet te verkopen? Misschien hebben we ons die vraag inderdaad nog nooit gesteld. Misschien zouden we ze ons echter beter wel eens stellen .

Want over die vraag gaat het vandaag in het evangelie. Daarin wordt het merkwaardige verhaal van de broodvermenigvuldiging verteld. Enkele duizenden mensen zijn naar Jezus gekomen om hulp te zoeken voor hun zieken, en om te luisteren naar zijn woorden van liefde en vrede. Tegen de avond aan willen zijn apostelen hen wegsturen, zodat ze zich in de omliggende dorpen eten kunnen kopen. En dan zegt Jezus de woorden die al even merkwaardig zijn als de broodvermenigvuldiging zelf. ‘Ze moeten geen eten gaan zoeken’, zegt Hij, ‘geef zij ze maar te eten.’ Dat zijn zijn woorden: ‘Geef gij ze maar te eten. Help die mensen maar, want ze zijn in nood, en zulke mensen moeten geholpen worden.’ En Hij gaf daar zelf een voorbeeld van: Hij nam een paar broden en vissen, sloeg zijn ogen ten hemel, zegende  ze, brak ze en gaf ze aan de leerlingen om onder de mensen te verdelen. En als we daar even aandachtig bij zijn, dan weten we dat het dezelfde woorden en dezelfde gebaren zijn als die van de consecratie: nemen, danken, breken en delen. Dat is dus het antwoord op de vraag die we misschien niet stellen, de vraag aan wie we iets moeten geven. En het antwoord is: aan iedereen die in nood is. Geef gij ze maar te eten, zegt Jezus.

Het zijn de woorden en het is het gebaar dat we ook in de eerste lezing hoorden. Daarin zegt God de Heer:  ‘Kom naar het water, gij allen die dorst hebt. Ook al heb je geen geld: kom maar af.’ En Hij vervolgt dat ze alle voedsel en drank kunnen krijgen zonder te betalen. En dan stelt ook Hij een belangrijke vraag: Waarom werkt gij en geeft gij uw geld uit voor iets wat geen voedsel is?

Het is een vraag waarop ook wijzelf misschien best een antwoord zouden zoeken. Waarom werken wij? Alleen voor meer bezit en meer rijkdom? Waarom verdienen sommige sportmensen, filmsterren, bankiers en ondernemers dikwijls ronduit waanzinnig bedragen? Bedragen die niemand zich nog kan voorstellen, alleen dat ze hoger zijn dan het jaarinkomen van veel arme landen. Stel je voor: één man, één vrouw verdient meer dan miljoenen andere mensen samen. Hoe vreselijk kan de waanzin zijn.    

Zusters en broeders, Jezus zegt: ‘Geef gij ze maar te eten’. En in de eerste lezing zegt God de Heer: ‘Luister aandachtig naar Mij, en gij zult leven.’ Wel, misschien konden we dat doen. Luisteren naar de woorden van God onze Heer, en leven naar de daden van Jezus. En dat is: breken en delen in zijn naam. Amen.