Niemand leeft voor zichzelf alleen (2011)

 

“Niemand leeft voor zichzelf alleen, niemand sterft voor zichzelf alleen.”  Niemand van die duizenden mensen die elke dag het Centraal station in en uitgaan?  Niemand van de vele voetbalfans die wekelijks de stadia vullen?

Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf.”  Niemand van de miljoenen slachtoffers in de concentratiekampen, bij overstromingen en aardbevingen?  Niemand, ook ik niet?  Zelf wie zeer sociaal was, sterft alleen.  Elke mens sterft alleen, al staan familieleden en verzorgenden bij het sterfbed.  Elkeen sterft zijn eigen dood.  Daarom bad R.M. Rilke: “O, Herr, gib jedem seinen eigenen Tod.  Das Sterben, das aus jenem Leben geht, darin er Liebe hatte, Sinn und Not”.  

Is Paulus niet te optimistisch met deze drie treffende en hoopvolle verzen, waarmee wij voor dit jaar de lezingen uit de Romeinenbrief besluiten.  Deze verzen zijn goed gekend.  Wij horen ze vaak bij een uitvaartliturgie en wij kennen ze langs twee liederen uit Zingt Jubilate (ZJ 923, 928).

Parochiepriesters op grote parochies hadden (hebben) 100 uitvaarten in een jaar en kunnen vertellen van dramatische situaties in het leven van de overledenen en van de pijn van de rouwende familie.  In crematoria nemen diakens en andere rouwbegeleiders deze taken op zich en hebben daarvoor soms heel weinig gegevens over de overledene.  Soms is er niemand bij behalve de begrafenisondernemer.  Als je 90 jaar bent en geen familie en daarvan meer dan zestig in een psychiatrisch centrum woonde, dan kunnen er niet velen aanwezig zijn.  Of wanneer je sterft ver huis, zoals Teilhard de Chardin eenzaam stierf in New York…  Toch hoort daar dit woord van vertrouwen; dat elk leven zijn zin heeft gehad.  Pastoraal begeleidenden bezitten de kunst om bij elke overledene, jong of oud, een positieve trek te releveren.

 

Niet de status
niet de functies
noch de leeftijd
bepalen de pijn
van het verdwijnen
.

(Roger Raveel in Carlos Alleen,

 Een kapel te Machelen-aan-de Leie, p. 109)

 

Op het Franse kerkhof van Thiais (Val de Marne), worden jaarlijks 300 à 400 mensen begraven, van wie niemand het dode lichaam kwam identificeren of opvragen.  Een groep vrijwilligers begeleidt deze begrafenissen.  Dominique, een van hen, zegt bij zo’n uitvaart: “Wie was je?  Wat deed je in Parijs?  Aan wat ben je gestorven?  Wij weten niets over jou, maar zijn gekomen als eenvoudige getuigen bij het einde van je levensreis om onze solidariteit te betuigen” (Les compagnons du dernier voyage, L.M. 16.02.2010).

Elk leven heeft zin.  Dit hoorde het schamele meisje Josmina in de film La Strada wanneer haar een klein steentje werd getoond.  “Ik heb een steen verlegd in de rivier” (Bram Vermeulen).  Maar door stenen te verleggen en boomstammen in de rivier te werpen, veroorzaakten kinderen een overstroming.

Welke goede daad hebben we gedaan? “Er was eens een vrouw, een voorbeeld van boosaardigheid.  Zij stierf.  Nooit in haar leven had zij een enkele goede daad gedaan.  De duivels grepen haar en gooiden haar in een zee van vuur en haar beschermengel stond te denken: “Heeft zij nooit één goede daad gedaan die ik God kan mededelen?”  En hij herinnerde zich, dat zij eens in haar leven, in haar moestuin, een uitje had geplukt en aan een bedelares had gegeven.  Toen zei God: “Geef haar het uitje, laat zij zich vastgrijpen en trek jij haar aan het uitje naar boven.  Lukt het je haar zo uit de vuurzee te trekken, dan is zij gered, anders zal ze eeuwig in het vuur branden.
De engel deed het, de vrouw pakte het uitje en zij was bijna uit de vuurzee getrokken.  Toen de andere zondaars dat zagen, grepen zij zich vast aan de vrouw en wilden samen met haar worden gered.  Maar de boze vrouw gunde het de andere zondaars niet en begon met haar voeten weg te trappen en zei:”Dit is mijn uitje. Niet van jullie, jullie mogen niet met mij mee.”  Zodra ze dat had gezegd, brak het uitje in tweeën en de vrouw viel terug in het vuur, waar ze tot nu toe brandt. Haar beschermengel ging wenend heen” ( F. Dostojewski, De gebroeders Karamazov).

De context waarin Paulus zijn tekst aanhaalt is niet direct deze van funeraria, maar van het Rome van zijn tijd en van de spanningen binnen de gemeente.  Paulus heeft de christenen aldaar voor ogen, onder wie een aantal zich om religieuze of levensbeschouwelijke redenen onthouden van spijzen en die bepaalde dagen in reliëf zetten.  Hij zelf is iemand die zich daar boven kan zetten vanuit de vrijheid die Christus hem geschonken heeft.  In een gemeenschap met zwakken en sterken is het gevaar groot dat de sterken op de zwakken neerzien en dat elke groep zich afsluit voor de andere.  Paulus zegt daarop dat wij allen voor elkeen betekenis hebben.  Wij hebben de anderen nodig.  Plooi je niet terug op jezelf.  Je leeft niet alleen.  Zie niet neer op je broeder en zuster (Rom. 14,10-13).  Er staat een grotere solidariteit op het spel, de gemeenschap van de liefde: “In de sanctorum communio 'leeft niemand van ons voor zichzelf alleen, niemand sterft voor zichzelf alleen' (Rom. 14,7). 'Wanneer één lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde.  Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam' (1 Kor. 12,26-27).  'De liefde zoekt zichzelf niet' (1 Kor. 13,5).  Het geringste dat wij uit liefde doen, strekt allen tot voordeel op grond van deze solidariteit met alle mensen, levenden en doden, die steunt op de gemeenschap van de heiligen. Iedere zonde schaadt deze gemeenschap” (KKK 953).

Paulus blikt nog verder.  Er is een diepere reden waarom we niet alleen zijn.  Wij zijn namelijk verbonden met Jezus.  Hij neemt ons op bij hem.  Hij heerst over leven en doden.  In hem hebben we ons houvast en is onze eenzaamheid opgeheven.  Paulus verwijdt onze horizon en gebruikt daarvoor een bestaande hymne op de opgestane en verheerlijkte Heer.  “Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden” (Rom. 14,9). 

Het opstijgen ten hemel van Christus betekent dat Hij in zijn menselijke natuur deel heeft aan de macht en het gezag van God zelf.  Jezus Christus is de Heer.  Hij heeft alle macht in de hemel en op aarde.  Hij staat 'hoog boven alle heerschappijen, machten, krachten en hoogheden,' want de Vader heeft 'alles onder zijn voeten gelegd' (Ef. 1, 20-22).  Christus is de Heer van het heelal en van de geschiedenis.  In Hem vinden de geschiedenis van de mens en zelfs heel de schepping hun 'samenvatting' (Ef. 1,10), hun transcendente voltooiing” (KKK 668).