31e zondag door het jaar A - 2011

‘Priesters, gij zijt van de weg afgeweken en hebt door uw lering velen laten struikelen. Daarom zal ik zorgen dat heel het volk u minacht en op u neerkijkt.’

Zusters en broeders, het zijn woorden van de profeet Maleachi in de eerste lezing. Wie Maleachi precies was, weet men niet zeker, maar waarschijnlijk heeft hij geleefd in de vijfde eeuw voor Christus. Hij klaagt hier de priesterklasse aan, die hij ontrouw verwijt. En daarom worden de priesters door het volk geminacht. Het zijn woorden van 2500 jaar geleden, maar ze klinken pijnlijk hedendaags, want ook in onze tijd zijn geestelijken van de weg afgeweken, en het gevolg is ook nu dat Kerk en geestelijkheid maar op heel weinig sympathie meer kunnen rekenen. Daarbij worden alle geestelijken op één hoop gegooid, en dat is heel spijtig, want de vele goede herders worden mee geminacht omwille van het kwaad van enkelen.

In het evangelie is Jezus op zijn beurt zeer scherp voor de schriftgeleerden en de farizeeën. We hoorden het begin van het 23e hoofdstuk van het evangelie volgens Matteus, en in dit hele hoofdstuk maken we kennis met een felle, een agressieve Jezus. Huichelaars noemt Hij hen, witgekalkte graven, slangen en adderengebroed. Het is even slikken bij zulke woorden, want ze passen helemaal niet in de mond van de liefdevolle Jezus die we kennen. Wanneer we echter goed luisteren naar het begin van de tekst wordt duidelijk waarom Jezus zo buiten zichzelf is. Hij zegt: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd u dus aan alles wat ze zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze u voorhouden.’ Het is dus duidelijk dat Jezus hen niet verwerpt, integendeel, Hij spoort de mensen aan te doen wat ze zeggen, want zij verkondigen de Wet van Mozes. Maar Hij neemt het hen heel erg kwalijk dat ze zelf niet doen wat ze voorhouden. Je merkt dat in al zijn woorden en daden: Hij kan niet overweg met huichelaars, en ook niet met mensen die zichzelf verheffen of die hun macht misbruiken. Dikwijls zijn dat trouwens dezelfde mensen. Ook hier is dat zo: de schriftgeleerden en farizeeën misbruiken hun macht om anderen zware lasten op te leggen – denk aan de 613 geboden en verboden waarover het vorige week ging – en ze willen geëerd worden. Ze willen de beste plaatsen, en ze willen ‘rabbi’, dus meester genoemd worden. Maar ‘al wie zichzelf verheft, zal vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden’, aldus Jezus op het einde van het evangelie. Daarover gaat het dus: over oprechtheid en nederigheid.

Nu moeten wij er ons voor hoeden te denken dat Jezus alleen de farizeeën en schriftgeleerden hekelt. Dat is zeker niet zo. Over hun hoofden heen wendt Hij zich tot iedereen, dus ook tot ons. Ook ons en de leiders van onze Kerk houdt Hij voor dat we oprecht moeten zijn, zodat we met recht kunnen zeggen: Luister niet alleen naar mijn woorden, maar doe ook mijn daden. En dat kunnen we alleen maar zeggen wanneer we doen zoals Jezus, en dat is: God bovenal beminnen en onze naaste zoals onszelf. Onze naaste: de mensen met wie we elke dag ons leven delen, in ons gezin, op ons werk, in onze straat, in onze parochie. Hen respecteren zoals ze zijn, oog en oor hebben voor hen. Blij zijn met hen, en droef wanneer zij droef zijn.

En Hij houdt ons en de leiders van onze Kerk ook voor dat we onszelf niet meer en niet beter moeten achten anderen, want we hebben maar één Meester en we zijn allen broeders. Misschien moeten we daar meer aan denken: dat we allen broeders zijn, kinderen van dezelfde Vader. En misschien moeten onze kerkleiders eens nadenken over de ronkende titels waarmee ze zich laten aanspreken en de praal waarmee ze zich dikwijls omringen.

Zusters en broeders, het Vlaamse spreekwoord zegt: Woorden wekken, voorbeelden trekken. Dat ligt helemaal in de lijn van wat Jezus zegt. Laat ons geloof, ons christen zijn dus niet beperkt blijven tot het opzeggen van de twaalf artikelen van het geloof, tot het bijwonen van de wekelijkse viering en tot het luisteren naar Gods woord. Nee, geloof is, net als liefde, een werkwoord. Geloof moeten we doen in onze omgang met elkaar en met al onze naasten. En als we dat met liefde doen, zijn we mensen naar Gods hart, en zijn we echte christenen, dus volgelingen van Christus. En anders riskeren we niet beter te zijn  dan de schriftgeleerden en de farizeeën, en dat kan niet echt de bedoeling zijn. Amen.