Met lampion op pad (2011)

Ongetwijfeld kent u wel die uitdrukking: ‘Hij (of zij) is over het paard getild’. Het wordt gezegd van mensen die wat al teveel eigendunk hebben, die denken dat zij het zijn en daardoor zich ook maar alles kunnen permitteren en alles kunnen zeggen. Vaak is daar een geschiedenis aan voorafgegaan. Mensen zijn uit het niets iets geworden en hebben daardoor zulke allures gekregen dat ze hun vrienden van vroeger niet meer willen kennen. Die zijn voor hen te min geworden. Ze zoeken het nu in hogere kringen. Vaak moeten ze daar dan zo de schijn ophouden dat ze eigenlijk niet meer zijn wie ze zijn. Ze verloochenen als het ware zichzelf, maar erger nog: ze verloochenen ook mensen die altijd zo bij hen hoorden.
Gelukkig zijn er ook mensen die er anders mee omgaan als ze laag begonnen zijn en via promotie na promotie opgeklommen zijn tot een hoge positie op de maatschappelijke ladder. Zij zijn als mens hetzelfde gebleven en willen hun vrienden van vroeger nog kennen. Zij voelen zich volstrekt niet te hoog voor hen. Integendeel, zij ervaren het juist als hun roeping om dichtbij hen te blijven staan en hen te steunen waar en zoveel ze kunnen. Dat zijn pas echte mensen.

Authentiek zijn
Ik mag ze graag: mensen die echt zijn, bij wie je voelt dat er niet allerlei poespas van belang is, die er niet omheen draaien, maar gewoon zichzelf zijn. Zij stralen iets uit van het pure en ongerepte, van dat wat wij van oorsprong in feite allemaal zijn en waarheen wij uiteindelijk ook weer op weg zijn.
Je ziet er soms iets van bij kleine kinderen. Ongedwongen en vol enthousiasme kunnen zij nog helemaal opgaan in hun spel. Niets valt er te bespeuren van een zo nodig moeten ophouden van schone schijn of een proberen zichzelf te bewijzen. Nee, zij genieten puur en onbevangen, zijn nog helemaal zichzelf en het deert hen volstrekt niet hoe er naar hen gekeken of over hen gedacht of gesproken wordt. Dat spontane, dat authentieke is er bij velen van ons gaandeweg de jaren steeds meer afgesleten. We zijn als het ware verstrikt geraakt in een keurslijf, we moeten dit en we moeten dat. We leven haast zelf niet meer, maar worden grotendeels geleefd. Heel ons doen en laten wordt steeds meer bepaald door dat wat de maatschappij van ons verlangt, in onze functie, vanuit onze positie of vanuit welke hoedanigheid ook. Dat kan er zelfs toe leiden dat we ons eigen diepste verlangen, de roep van ons eigen hart niet meer durven volgen.
Dat is funest en breekt op den duur meer af dan het opbouwt. Steeds verder raken wij vervreemd van ons eigen zelf en zo worden wij als het ware zwervers in ons eigen bestaan.
Wat een geluk als er dan mensen zijn die tegen de stroom in durven gaan, die niet bij voorbaat de gegeven feitelijkheid accepteren en durven opkomen voor wat echt leven geeft.

Leven dichtbij je hart
Is dat ook niet het hart van de christelijke boodschap? Is dat ook niet wat wij zo meesterlijk verwoord zien in die aloude lofzang van Maria, het Magnificat, waarin zij op onovertroffen wijze verwoordt waar het op aankomt in een christelijk levensmodel? ‘Heersers ontneemt Hij hun troon en Hij verheft de geringen’, zo luidt een van de kernzinnen uit dit ontroerende lied.
Is dat ook niet waar het vandaag in de evangelielezing op aan komt? Worden het volk en de leerlingen daartoe door Jezus niet uitgenodigd? De slotzin van het evangelie herneemt als het ware die woorden van Maria: ‘Al wie zich verheft zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden’. Blijf dicht bij jezelf, blijf dicht bij wie je ten diepste bent, zo zou je het ook kunnen zeggen. Ik meen in deze lezing, maar eveneens in de beide andere lezingen van deze zondag een appel te bespeuren op ons allen om echt en authentiek te blijven. Het is als het ware een oproep om niet jezelf op een voetstuk te plaatsen en met veel vertoon jezelf te bewijzen aan anderen, maar om gewoon te zijn wie je bent, spontaan en open. Het is een oproep om niet te heersen, maar om te dienen. We worden uitgenodigd om een mens te zijn dichtbij ons eigen hart en dichtbij het hart van de ander met wie we verkeren.
De buitenkant, waaraan in onze maatschappij soms zo’n extreem belang wordt toegekend en waarop mensen maar al te vaak door hun omgeving worden beoordeeld, is in heel het evangelie bepaald niet van doorslaggevende betekenis. Integendeel, het oordeel erover is fel en duidelijk: het uiterlijke leidt enkel maar af, camoufleert en doet de zaken mooier voor dan ze in feite zijn. Brede gebedsriemen, ereplaatsen, titulatuur… Jezus kijkt erdoorheen tot in het hart van de mens. Hij gaat op zoek naar de kern, naar het binnenste, naar wat een mens ten diepste is en uitstraalt, naar dat van waaruit hij of zij echt leeft. Leven begint vanuit het hart.

Geloven is te doen
Ook geloven is geen kwestie van buitenkant, maar moet van binnenuit komen. Geloven is, zo wordt ons vandaag als het ware aangezegd, geen weg die buiten en boven onszelf ligt, maar een weg die we gaan kunnen, als we vol overgave en in groot vertrouwen durven bouwen op het woord van de Heer. ‘Mijn juk is zacht en mijn last is licht’, zo horen wij Jezus eerder zeggen in hetzelfde evangelie (Matteüs 11,30).
Het gaat er Jezus niet om ons te belasten met iets wat niet of nauwelijks te dragen is en dat ons het plezier in het leven bij voorbaat al ontneemt. Nee, Hij wil juist dat wij voluit leven kunnen en zo een weldaad en een zegen kunnen zijn voor elkaar.
Iets dergelijks hoor ik ook in de tweede lezing, waar Paulus, Silvanus en Timoteüs hun omgang met de christenen uit de Griekse stad Tessalonica beschrijven in beelden van moederlijke zorg en innerlijke genegenheid. Zij wilden niemand tot last zijn, maar proberen om in liefdevolle en pure nabijheid mensen ontvankelijk te maken voor de rijkdom van Gods Woord.
De weg van het geloof is een weg die niet door machtsvertoon bepaald wordt, maar die vooral iets mag uitademen van de mildheid van de Geest die diep in mensen haar werk doet en hen op weg zet naar en bindt aan elkaar.

Gods woord geeft ruimte
Is dit dan een vrijbrief voor een ‘alles-is-goed’- en ‘het-komt-vanzelf-wel’-mentaliteit? Nee, dat zeker niet. Je geloof heeft, als het echt bij je hoort, als het wezenlijk deel is van je bestaan, ook een duidelijk element van trouw in zich. Zoals twee geliefden zich verbinden aan elkaar, zo verbind je je, als gelovige, als het ware aan het Woord van God: niet om je erop vast te pinnen en het star en slaafs na te volgen, maar als een steun en een houvast die je de ruimte bieden om creatief je mens-zijn te beleven en in vrijheid tot volle ontplooiing te brengen. Dan ga je niet gebukt onder Gods Woord, maar dan bevrijdt het je en geeft het je volop kansen. Dan is het je op het lijf geschreven en aan je hart gebonden.

Een hele wereld, hele mensen
Laten wij op deze wijze proberen Gods Woord te beleven: als ‘een lamp voor onze voet’ en ‘een helder licht op ons pad’ (Psalm 119,105). Want zo heeft ons geloven toekomst en bouwt het mee aan een hele wereld, aan hele mensen. Zo lopen wij vooruit op die goddelijke toekomst die ons in het vooruitzicht is gesteld, waar iedereen zichzelf kan en mag zijn, waar staat en stand niet meer telt, waar ruimte is voor allen zonder onderscheid.