Doe wie je bent (2011)

Laatst hadden we het er op de preekploeg over dat die oude teksten van de lezingen zo moeilijk zijn. Een tekst uit het Evangelie, daar kun je natuurlijk niet omheen. Maar die andere lezingen uit het Oude Testament of een brief van Paulus aan de eerste christenen, dat is toch oud, dat is toch ballast, daar jaag je de jonge mensen mee uit de kerk.

 

Dan maar het evangelie van vandaag.

Het lijkt wel of de farizeeën de laatste weken in de aanbieding zijn. Voor twee weken stonden ze samen met de herodianen bij Jezus met een Romeinse munt. Vorige week samen met de sadduceeën in verband met het voornaamste gebod. En vandaag zijn de schriftgeleerden en farizeeën ter sprake.

Toch gebeurt het maar zelden dat Jezus over farizeeërs een echt complimentje geeft zoals vandaag: “Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen”.

 

De rest van het verhaal gaat verder de negatieve toer op: “handelt niet naar hun werken …” enzovoort. Het lijkt daarbij wel of niet zozeer Jezus, maar vooral Mattheus de farizeeën een sneer geeft.

 

Horen wij dan niet Jezus aan het woord in dit evangelie?

Jawel! Maar het zijn de evangelisten die de woorden voor ons hebben opgeschreven. En die waren bepaald géén goede maatjes met de Joodse schriftgeleerden en de farizeeën. Zíj leggen Jezus de harde woorden in de mond als “huichelaars” en “witgekalkte graven”.

 

Uiteraard had Jezus het regelmatig over Farizeeërs. Zoals in de parabel waarin Hij een schijnheilige Farizeeër en een vrome tollenaar, als extreme typetjes tegenover elkaar zet. Zoals wij het zouden kunnen hebben over een vrijgevige Schot of over een slim blondje.

Hij heeft het niet over een vrome Farizeeër en een inhalige tollenaar. Dat zou maar al te gewoon en voor de hand liggend zijn. Hij besluit ook niet met iets als: zo handelen nu àlle Farizeeërs of zo zijn nu àlle tollenaars. Integendeel! Hij besluit met: “deze” tollenaar ging gerechtvaardigd naar huis.

 

Jezus had trouwens ook goede contacten, zowel met farizeeën als met tollenaars. Denk aan Simon de farizeeër bij wie Hij ging eten. Of aan Nicodemus, die met hem in het geheim diepzinnige gesprekken voerde. Dat was ook een farizeeër. Jezus ging ook eten bij de tollenaar Zacheus, die daarna, uit dankbaarheid, de helft van zijn bezit aan de armen schonk.

Verder wil ik er op wijzen dat de apostel Mattheus zelf een tollenaar was. En Paulus, die was van huis uit farizeeër. 

Jezus zelf was een bijbelkenner. Hij kende de schriften zeer goed. Hij was dus een vrome “schriftgeleerde”. En zo nauw verwant met de farizeeën.

 

Waarschijnlijk waren de farizeeërs veel verdraagzamer dan de schrijvers van de evangeliën ons willen laten uitschijnen. Zij waren dorpsschrijvers en kleine theologen. Omdat zij erg vasthielden aan hun jood-zijn, bestudeerden zij de schrift tot in het kleinste detail. Zij waren dus ook schriftgeleerden.

Eigenlijk trachtten zij de traditie en de joodse cultuur te bewaren door zich totaal af te zonderen van die Griekse invloeden. De naam 'farizeeër' betekent zoveel als 'afgezonderde'.

Zij legden aan de mensen uit hoe zij moesten leven volgens “de Wet”, het Verbond tussen God en het volk van Israël. Zij zochten naar nieuwe vormen om de gelovige betrokkenheid van mensen te vergroten. Zo wilden ze het 'oude' geloof een steuntje in de rug geven. Het volk respecteerde hen ook, omdat zij zelf ook leefden naar die voorschriften. Eigenlijk waren ze lang niet zo slecht.

 

Hoe komt het dan toch dat Jezus het zo dikwijls met hen aan de stok had? De farizeeërs waren toch huichelaars, en grote tegenstanders van Jezus.

Dat zijn ze in de christelijke wereld. Maar in de Joodse traditie golden zij als grote figuren, als collega-rabbijnen van Jezus.

 

Hoe kwamen wij dan aan zo'n totaal andere kijk op de zaak?

Door die voortdurend herhaalde negatieve verhalen, hebben de farizeeën bij de christenen een zeer slechte naam gekregen. Zo zijn zij voor ons, door de eeuwen heen, alsmaar huichelachtiger geworden.

Het klopt dat de Farizeeën zich vaak verzetten tegen Jezus. Vooral omdat Hij omgaat met de mensen die zij absoluut wilden mijden: tollenaars en zondaars. Ook was in de tijd van Jezus het naleven van de talloze voorschriften een doel op zichzelf geworden. En vooral daar heeft Jezus kritiek op. Voor Hem is de Wet er voor de mensen en niet andersom.

 

Jezus van zijn kant werd, al in zijn tijd, als buitengewoon charismatisch gezien. Zijn boodschap over vergeving en over de grenzeloze liefde van God en zijn meeslepende verhalen over Gods rijk, spraken de mensen meer aan dan de abstracte schriftuitleg door de traditionele geleerden.

Voor ons is Hij de Meester, de Rabbi bij uitstek, de Messias.

 

Vandaag roept Jezus ons op om “dienaar” te zijn, gelijk wat onze eigenlijke taak is. “Wie de grootste onder u is, moet de dienaar van allen zijn. Wie zichzelf verheft, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden”.

 

De kunstmatige vergelijking tussen de huichelachtige farizeeër en de berouwvolle, nederige tollenaar blijkt nog altijd door te werken op de waarop wij, om goed te zijn, ons nederig moeten gedragen.

Het lijkt of wij, door de eeuwen heen, de echte boodschap van Jezus uit het oog verloren zijn.

Net zoveel als voor Jezus de geest van de wet belangrijker is dan de letter ervan, net zo weinig verwacht Hij van ons dat wij, in plaats van nederig, kruiperig worden.

“Mijn juk is zacht en mijn last is licht”,  zegt Jezus. “Kom naar Mij toe, allen die afgemat en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem mijn juk op en kom bij Mij in de leer, omdat Ik zachtmoedig ben en eenvoudig van hart, en u zult rust vinden voor uw ziel”.

Aan dienen moet je niet ten onder gaan, maar er juist van openbloeien.

 

Toch maar eens luisteren naar de eerste lezing, hoe de ex-farizeeër, Paulus, dat aanpakt bij de christenen van Tessalonica:

“Broeders en zusters, wij zijn met u omgegaan zoals een moeder voor haar kinderen zorgt. Zo lief waart gij ons geworden, dat wij graag niet alleen het evangelie maar ook ons eigen leven hadden geschonken.

Gij weet toch hoe wij, terwijl wij het evangelie verkondigden, dag en nacht hebben gewerkt, om maar niemand van u tot last te zijn…”

Paulus is inderdaad komen preken, het evangelie komen verkondigden. Maar tegelijkertijd heeft hij gewerkt voor zijn kost. Dit is niet (meer) de oude farizeeër waarvoor alleen het woord en de letter belangrijk zijn. Dit is een man die tegelijk toont hoe hij de boodschap die hij verkondigd, ook in praktijk ter harte neemt.

 

Zo weten wij wat ook ons te doen staat. We hoeven niet allemaal op de preekstoel te kruipen om het woord van God te verkondigen. Zijn juk is zacht en zijn last is licht. Wat wij ook doen in Gods-dienst, zelfs het meest alledaagse, laten wij het doen in dienstbaarheid en vanuit het hart.

Amen.