31e zondag door het jaar C

Hij liep thuis te ijsberen. Zacheüs, 41 jaar, 1.52 m hoog, of moet je zeggen laag. Zijn leven was ook nogal laag geworden, zeiden de mensen, en het was ook zo. Iedereen in het dorp wist natuurlijk van alles over hem. Of het nu klopte of niet. Zacheüs was rijk, hij werkte met de Romeinse bezetter, hij leefde van hun belastinggeld en hij leefde er goed van. Het kleine ettertje werd hij genoemd, onderkruiper, uitzuiger.

In het begin was hij zo fel niet. Hij was 28 toen hij tollenaar werd. Toen ging het nog wel. Maar hoe meer er werd geroddeld, des te feller hij werd, des te hoger de belasting en helaas, des te losbandiger zijn leven.

Maar vandaag is het een vreemde dag. Jezus komt naar het dorp, en Zacheüs is mateloos nieuwsgierig. ‘Wat moet je met die man?’ Zegt zijn vrouw. Het is zijn tweede vrouw, zijn eerste vrouw was overleden bij de zwangerschap voor hun eerste kind. Hij bleef toen alleen achter. Zijn tweede vrouw was duidelijk met hem getrouwd om het geld. ‘Wat moet je met die man, hij gaat om met melaatsen, wil je ook melaats worden?’ Het antwoord van Zacheüs klinkt bits: ‘De melaatsen krijgen meer waardering bij de mensen dan ik.’

‘Je verlaagt je, een tollenaar moet boven de mensen staan, maar jij wil naar het eerste het beste opstootje bij een rondreizende rabbi. Geef je al niet genoeg aan de tempel? Als het een belangrijke rabbi is, dan hadden ze wel gevraagd of hij hier te gast kon komen. Dan hadden wij hem laten zien wat stijl is en wat een feestmaal is. Maar het is er volgens mij een die alleen met de zogenaamd rechtvaardigen omgaat, die laat jou ook liggen. Als je maar niet denkt dat ik mee ga.’

Het is het bekende ritueel. Meestal maakt Zacheüs dan een ommetje, en als na een poosje alles is gekalmeerd komt hij terug. Ook nu gaat hij weg, maar niet voor een ommetje. Hij heeft vreemde dingen gehoord over die Jezus. Levi, de tollenaar uit Kafarnaüm was met Jezus meegegaan en had een feestmaal georganiseerd voor het tollenaarscollectief. Ook daar was Jezus naar toe gekomen. Zacheüs wilde Hem zien, zijn besluit stond vast.

Amper buiten of de eerste beschimping krijgt hij al om zijn oren. Zimi, de bedelaar roept: ‘ga jij naar Jezus? Blijf jij maar thuis, die heeft jouw geld niet nodig. Je kunt niet alles kopen, Zacheüs, je kunt niet alles kopen, eindelijk gerechtigheid.’ Zijn aanvankelijke haast neemt af. Het is natuurlijk waar, wat heeft hij bij Jezus te zoeken? Als slechts de helft waar is van wat hij over Hem heeft gehoord, dan betekent zijn geld en zijn aanzien of relaties Jezus niets. En bovendien, hij heeft te lang gewacht, hij had veel eerder moeten vertrekken, er is al zo’n menigte op de been dat hij ver achteraan staat. Even denkt hij eraan om terug te gaan, maar dan zet hij toch door. Zijn nieuwsgierigheid wint het.

De mensen zien Zacheüs wel en ze zien hem niet. De meesten hebben een hekel aan hem, anderen zijn bang voor hem en sommigen groeten hem, in de hoop dat de belasting dan meevalt. Vrienden heeft hij dus niet, wel stroopsmeerders, en daar heeft hij net zo’n hekel aan als zij aan hem. Hoe kom ik hier verder, denkt hij als hij de menigte ziet?

Een paar kwajongens klimmen in de bomen en kijken zo op de weg. Zacheüs aarzelt. Zou hij? Als hij in een boom klimt, staat hij zeker voor schut. Maar wat maakt het uit, erger dan wat het is, kan het toch niet. Maakt zich belachelijk? Wat dan nog? Wat kan hij nog verliezen? Boomklimmen kon hij altijd als de beste. En in no time zit hij een stukje verder bovenin de wilde vijgenboom langs de weg.

‘Hé, Zacheüs, studeer je voor aap? Joh, waarom koop je die boom niet, dan kan je erin blijven wonen! Jongens, kijk eens wat een rotte vijgen er in die boom hangen. Grote rotte vijgen.’ Hij had de opmerkingen wel verwacht, maar je went er nooit aan.

Als het rumoer groter wordt stijgt de spanning, ook bij Zacheüs. Plotseling voelt hij zich werkelijk voor aap zitten. Stel je voor dat Jezus hem ziet, stel je voor dat Jezus stopt en de hele meute hem begint uit te lachen. Hij wil de boom uit, maar dat gaat niet meer, er zitten jongens pal onder hem en de boom is omringd door mensen. Gelukkig, niemand let meer op hem, dat stelt hem gerust. Nu gaat alle aandacht uit naar Jezus. Maar het zweet staat nog in zijn handen. Deze keer had zijn vrouw gelijk gehad, hij had beter thuis kunnen blijven.

Waarom was hij eigenlijk gegaan? Hij voelt het, het is méér dan nieuwsgierigheid, dat beseft hij nu. Eigenlijk hoopt hij dat Jezus anders is dan de andere rabbi’s en de priesters en de levieten. Die praten hem meestal naar de mond, een flink offer voor de tempel en het is weer goed. Zacheüs heeft er een schurft aan. Jezus mag hem de waarheid zeggen, eerlijk, dat zou hij liever hebben, want dan neemt Hij je serieus. Die anderen zijn alleen in zijn geld geïnteresseerd. Als hij ooit met Jezus een gesprek zou mogen hebben, en als Jezus serieus naar hem zou luisteren, dan zou zijn geld hem niet meer interesseren. Daarom wil hij Hem zien, om te weten of het ook een stroopsmeerder is, een gladprater, een die met vrome woorden ook op geld belust is en dus uiteindelijk niets beter is dan Zacheüs zelf.

Zacheüs maakt zich geen zorgen meer. Jezus komt aanlopen en is meer bezig met de kinderen en sommige zieken, dan met anderen. Zacheüs hoeft niet bang te zijn dat Jezus plotseling omhoog kijkt. Hij zit hier precies goed, niemand denkt meer aan hem en hij kan rustig naar Jezus kijken. Hij is inderdaad anders dan de anderen. Hij heeft aandacht voor mensen, zelfs voor de kinderen en speciaal voor de zieken.

Jezus is bijna gepasseerd als Zacheüs de schrik van zijn leven krijgt. Twee ogen kijken omhoog en kijken hem aan. Hij hoort een stem: ‘Zacheüs, kom vlug naar beneden, vandaag moet Ik in jouw huis te gast zijn!’ Er gaat een warmte door hem heen, die hij niet meer heeft gevoeld sinds zijn kindertijd. Hij hoort gemopper om hem heen, ziet ongelovige blikken, hoort jaloerse opmerkingen: ‘Jezus houdt van rotte vijgen. Jezus gaat in huis bij zondaars.’ Zacheüs voelt zich verlegen, niet voor de mensen, maar voor deze Jezus. Want zoiets doet de reputatie van Jezus natuurlijk geen goed. Hoe kent Hij hem, hoe komt Jezus erbij om in zijn huis te gast te willen zijn, alsof Hij het gesprek tussen hem en zijn vrouw gehoord heeft, alsof Hij alles weet. Die ogen, die stem.

Zacheüs hoort het zichzelf zeggen: ‘Heer, bij deze schenk ik de helft van mijn bezit aan de armen; en als ik iemand iets heb afgeperst, geef ik het hem vierdubbel terug.’ Het antwoord van Jezus was niet alleen een antwoord aan hem, maar ook aan de omstanders: ‘Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen, want ook deze man is een zoon van Abraham. De Mensenzoon is immers gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’

Amen.