Incognito

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
De geschiedenis van Frankrijk telt veel koningen. De meesten van hen zijn de geschiedenis ingegaan als niet zulke beste vorsten. Onder die velen is er een die iedereen van jongs af aan kent: Lodewijk XIV, bijgenaamd de zonnekoning. Hij heeft in Frankrijk het koningschap een ongekend aanzien gegeven. De pracht en de roem en de rijkdom van Frankrijk werden in zijn persoon zichtbaar. Hij werd de bouwer van onmetelijke paleizen, Versailles is wereldberoemd. Hij had de opvatting dat hij als koning zijn hele volk die warmte en die veiligheid moest geven die een koning verplicht was. Hij vond zichzelf de sluitsteen van een groots bouwwerk. Maar over wiens ruggen heeft hij dat klaar gekregen? Wie waren de sjouwers van de stenen van de koninklijke paleizen? Wie hebben het geld bijeengebracht, zodat deze koning een zon kon zijn? Aan wie ontleende hij zijn warmte, of moeten wij beter zeggen: van wie heeft hij ze gestolen? Lodewijk XIV en vele koningen na en voor hem hadden moeten begrijpen, dat ‘de zon willen zijn' een opgave is die je krachten ver te boven gaan.
Hoe machtiger een vorst wordt, hoe meer de onderdanen vaak moeten lijden. Miljoenen werden in Frankrijk arm omwille van zijn rijkdom. Het werd koud in dat land, opdat het in het koninklijk paleis warm zou worden. Alle licht heeft deze man voor zichzelf opgeëist. En zo is hij oorzaak geworden van enorme armoe en tenslotte van een hele bloedige revolutie.
Onwillekeurig moet je aan zulke geschiedenissen denken op een feestdag als vandaag. Want ook bij Christus gaat het om het licht der wereld, om de zon van gerechtigheid. Maar Jezus duidt bepaald een andere weg aan om tot dit koningschap te geraken. Hij zegt niet: hoe meer warmte Ik van jullie krijg, hoe meer verering jullie Mij bieden, hoe vaker je naar de kerk gaat, hoe meer gebeden je stort hoe beter het voor Mij is. Ik denk dat Hij iets heel anders zegt. We hoorden het al in het evangelie.
"Er is maar een zaak, die het in het einde zal houden en rechtop zal blijven: hoe heb/ben jij/wij onze warmte gedeeld met anderen; hoe zijn wij Hem metterdaad gevolgd?" De hongerigen voedsel geven, staat er in het evangelie, de dorstigen drank, de naakten kleden, de zieken en de gevangenen bezoeken; warmte om je heen verspreiden. We zijn immers niet zo wereldvreemd dat we niet zouden weten, dat een mens voedsel moet hebben om te leven. Dat hij beschut moet worden tegen kou en regen, dat een vreemdeling onderdak moet vinden bij ons. Dat is de warmte die we moeten verspreiden. Niet de warmte van anderen naar je toe halen, zoals die zonnekoning, maar warmte geven zonder erbij te denken of je daar zelf beter van wordt. Dat is het wat een mens doet groeien naar echt koningschap. De koningen van Frankrijk en van overal op deze wereld zijn valsaards. Op hun licht staar je je blind. De echte koning is hij die dient en deelt.

Vandaag noemen we Jezus onze Koning. Hij heeft het kleed van de armen aan willen trekken. Hij heeft - volgens het evangelie van vandaag - in de huid willen kruipen van alle armen van deze aarde. Hongerig is Hij met de hongerenden, naakt met de naakten. Hij heeft deel aan het vervolgde leven van alle mensen die ook nu nog in onze wereld worden gemarteld. Hij is één met de zieken in onze samenleving. Hij loopt nog steeds gevaar om niet herkend te worden. Altijd weer moet men vragen: Waar kan ik de Christus vinden? Waar is Hij? En iedere keer moet je Hem weer aanwijzen: daar, in de minsten is Hij te vinden en nergens anders.

Ik was hongerig naar een bemoedigend woord en je hebt me alleen op mijn fouten gewezen. De honger in de wereld is er ook nog, al is die wat verder weg. Ik was dorstig niet naar water alleen - hoewel vele duizenden dat zelfs niet hebben - maar naar erkenning, naar wat gezelschap, maar je had haast. Ik was een vreemde - maar ik ben ook ‘n mens die verschilt van jou in de manier van praten en doen, waarmee jouw kinderen niet mogen spelen, de buurman, die nooit in jouw vriendenkring werd opgenomen. Ik was naakt - ach ik was behoorlijk gekleed, wie niet in dit land - maar je hebt me nu door kwaadsprekers in mijn hemd gezet. Ik was oud en je hebt me door geld en goed af te troggelen, uitgekleed voor ik dood was. Ik was ziek - soms niet eens naar het lichaam - maar naar de geest, zenuwachtig en angstig en je lachte me uit: flauwekul, kom op! Ik was depressief en je liet me links liggen, Ik was gevangen in mijn ouderdom, in mijn werkloosheid, in mijn alcoholprobleem en je liet me wegkwijnen. Hoe moet ik het doen? Ik heb geen toegang, geen handvat. Je hoeft niet alles, je kunt niet alles, maar misschien is er iemand voor jou bij, heel dicht in je buurt, bijna aan je huid. Er zijn altijd mensen, die precies op jouw weg komen.