Mijn woorden in uw hart (Deut. 11,18)

 

God in het alledaagse

Tijdens de tweede wereldoorlog werd een Israëliet in Frankrijk door een patrouille aangehouden op verdenking van spionage. In zijn bagage stak een zakje met zware kastjes. De onderzoekers beweerden dat dit een radiozender was. De Jood reageerde: “Een radiozender is het niet, maar ik gebruik het elke dag om mijn gebeden naar de Hemel te zenden.”

De kleine zwarte kubussen van leer, op een soort rechthoekig plankje bevestigd en voorzien van een lange riem, waren tefillin. In de hulsjes zitten perkamenten rolletjes. Daarop staan met de hand geschreven passages uit de thora, die o. a. betrekking hebben op Exodus (Ex.13,1-6) en Deuteronomium (Dt. 6,4-9; 11,13-22). De ene gebedsriem wordt op de linkerbovenarm ‘tegenover het hart’ geplaatst en de andere wordt gesnoerd rond het voorhoofd ‘tussen de ogen’.

De Joodse mannen dragen vanaf hun dertiende jaar deze gebedsriemen tijdens het ochtendgebed. Het plaatsen van de gebedsriemen bij het hart en op het voorhoofd is een teken dat hart en gevoel, hoofd en intellect nauw moeten samenwerken bij het uitvoeren van Gods geboden. Deze band tussen gevoel en redenering is het symbool dat een menselijke daad alleen goed kan zijn, zo men niet instinctief optreedt als een dier, noch koud alles berekent zoals mensen doen zonder hart.

Met deze gebedsriemen herinneren de Joden aan de bevrijding uit de slavernij uit Egypte. Ze dragen deze gebedsriemen als vrije mensen  (Sylvain Salomon Brachfeld, Uw Joodse buurman, Antwerpen, p. 60).

De Joden hebben nog een ander gebruik, dat hun dagelijks helpt om aan de wet te denken. Aan de deurpost van hun huis hangen zij een klein kokertje.  In deze mezoeza is een stukje perkament opgeborgen met de tekst van Deut. 6,4-10 en Deut. 11,13-20. Dit is geen amulet. Het deurkokertje heeft de bedoeling het huis onder het teken van de Wet te plaatsen, het te heiligen (op. cit., p. 57).

De Joden hebben bij het onderhouden van de Wet een sterk besef van de presentie van God. “De heiliging van het alledaagse” is de diepe intuïtie van het jodendom.

God niet dwingen

Er is door mensen veel aan God toegeschreven, wat God niet wil.  Dieu le veut! In zijn naam en met die leuze is en wordt oorlog gevoerd. Wij spreken nu minder over Gods wil en hebben het eerder over zijn droom en zijn project met de mens. In de opvoeding is de regel “Vaders wil is wet” vervangen door een cultuur van afspraak, overleg, contract.

De Wet in de bijbel gaat ervan uit dat God ons mag bevragen. Het eerste gebod in de bijbel is een persoonlijk gebod: “Gij zult de Heer uw God beminnen.” Hij wil dat wij Hem beminnen met heel ons hart, heel ons verstand, heel ons gemoed. Dit is het enige gebod dat positief is geformuleerd; de andere geboden zijn als verbod geformuleerd. Een grens stellen dient om van het verbod iets positiefs te maken. Naast het ene dat niet mag, liggen zovele terreinen waar veel kan.

Jezus, wegwijzer naar de Vader

Het vertrouwen van Jezus in zijn Vader was zo aanstekelijk dat onder zijn apostelen en leerlingen de Jezusbeweging is opgestart, een gemeenschap van broeders en zusters die het woord van God horen en er naar handelen (Mc. 3,35; Lc. 8,21). De wil van de Vader is dat wij de weg van Jezus gaan dag aan dag..

De heilige Edith Stein, een dochter van Israël, geboren uit het volk van het eerste verbond en van de zegeningen, wijsgeer en karmelietes schreef daaover: “Dat ‘Uw wil geschiede!’ in zijn volle draagwijdte, dat moet het richtsnoer van het leven van een christen zijn. Het moet het verloop van de dag regelen van de ochtend tot de avond, doorheen gans het jaar en doorheen gans ons leven. Dit weze voor de christen de enige zorg. Al de andere neemt de Heer op zich.”

Een echo van haar uitspraak klinkt in een getuigenis van Gertrude Lotte Stein, een verre verwante van Edith. Ze was in de kristalnacht alles kwijtgeraakt en was sindsdien zwaar in haar gezondheid getroffen. Zij was helemaal zonder religie opgegroeid en vroeg in 1941 om in België katholiek gedoopt te worden (O. Timmerman-F. Van Heuverswijn, De grafsteen van Lotte Getrude Stein, in Vriendschap, tijdschrift van Sint Andriesabdij Zevenkerken en Priorij O.L.V. van Bethanië, zomer 2013). Zij verklaarde voor een onderzoekscommissie in april 1945: “Ik ben gelukkig, omdat ik het besef heb dat ik het juiste deed, dat hangt met mijn geloof samen. Ik heb alles verloren wat een mens verliezen kan: vaderland, mensen, bestaan. Ik heb alleen maar mijn geloof bewaard. Ik vraag niets voor mij zelf. Ik wil enkel de wil van God verstaan en vervullen.”

Wij hebben tijd nodig om te ontdekken wat God van ons vraagt. Elke dag gaan wij op weg met de bede in het Onzevader “Uw wil geschiede.” Dit gebed met de lofprijzing van God kan een rustpunt zijn. Dadendrang maakt moe. Hoe contemplatiever we zijn, des te hoe aandachtiger wij worden. Zo bouwen wij een stevig huis op de rots en vermijden wij een snelbouw op zand. Luisteren naar Gods wil en ernaar handelen bezorgt kwaliteit aan het werk dat we doen.

Woorden en daden

Jezus wil niet dat wij het niet bij woorden houden. “Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader.” Hij lijkt op de welbekende slogan: Geen woorden maar daden. Wij hebben ze allebei nodig, woorden en daden en vooral de overeenstemming tussen beide. Woorden verduidelijken daden en interpreteren deze. Daden maken op hun beurt woorden krachtig. Niet elke daad is een goede. Er was een gemeentepolitieker die graag opviel door te investeren in grote, opvallende zaken, de bouw van een cultuurpaleis en een sportstadium. Zijn opvolger kreeg veel problemen omdat grondwerken en rioleringen op de gemeente gedurende jaren waren verwaarloosd! Spectaculaire daden zijn nog niet de beste.

Een christen vraagt in zijn gebed de ‘stille moed’ om voor de Heer te leven. Wij trachten om vanuit het evangelie Gods wil te verstaan zonder deze op te dringen en onverdraagzaam te worden. Het evangeliewoord in ons opnemen en ernaar handelen, dit is bouwen op een stevig fundament