3° Paaszondag (2014)

Eén zwaluw is nog geen zomer...

Dat wij, dierbare gasten en parochianen van deze Rozenkranskerk; dat wij in paus Franciscus een fantastische paus, bisschop van Rome en hoeder van de universele kerk, hebben gekregen, daar zijn christenen die uit het goede hout zijn gesneden het denk ik wel allemaal over eens. Ja! Paus Franciscus ís zo'n zwaluw die de zomer aankondigt. Hij is een echte paasfiguur. Dat hij bestaat, juist ook in de functie die hij bekleedt; wie hij is, wat hij doet en zegt - het, híj, is er als zodánig een bewijs van dat Christus waarlijk is opgestaan.

Ja, maar... één zwaluw is nog geen zomer. Hoe zit het met u en met mij? Zijn wíj óók zulke voorboden, zo'n belofte van zomer, van nieuwe bloei? Of herkennen wij, u en ik, ons soms in de volgende, beroemde dichtregels van Martinus Nijhoff:

Mijn vijand ziet mij aan:/Hij zegt, waar is uw Heere?/Maar hoe kan hij verstaan/Zolang hij naar mij kijkt,/Dat heel de wereld reeds/Het veld is uwer rozen,/En ik een wortel ben/Waar winter niet uit wijkt.[1]

 

De paus een zwaluw die in en voor de kerk en de wereld zomer aankondigt. Maar ik en wij die soms kunnen zijn als wortels waar winter niet uit wijkt. Op ons eigen parochiële en diocesane niveau van de kerk kunnen wij gemakkelijk last hebben van allerlei malaise-gevoelens, omdat wij in processen en situaties waar wij mee te maken hebben geconfronteerd worden met problemen en weerstanden. Dingen lopen soms niet lekker en soepel, maar eerder stroef en  stroperig. Ik ervaar dat heel sterk in verband met het thema van de zogenaamde 'regiovorming': het gegeven dat verschillende parochies en kerkelijke gemeenschappen, ook in Amsterdam-Zuid, worden geacht om met elkaar samen te werken. Als pastor van twee parochies voel ik mij daar met regelmaat behoorlijk alleen in staan en aan mijn lot overgelaten. Men laat je maar bungelen en spartelen, zoals een spinnetje, een torretje aan een draad... Zo'n gevoel.

 

Met zulke malaise-gevoelens bevind ik en bevinden, als u wilt, wíj ons vandaag echter in het gezelschap van die twee van Jezus' leerlingen die op weg waren en die steeds opnieuw op weg zijn naar Emmaüs. De stad, Jeruzalem, waar het zich allemaal heeft afgespeeld en waar het zich blijft afspelen, de stad Jeruzalem waarvan de kerk het symbool is, die stad en die kerk hebben zij de rug toegekeerd. Ze gaan naar dat obscure dorp Emmaüs toe. Wát is daar zo belangrijk dat ze daar zo nodig naar toe moeten die twee? Wat is het doel van hun reis? Dat is onduidelijk. Ik denk: het is vooral een vlucht, wég van Jezus, wég van het onbegrijpelijke en het onaanvaardbare van wat met Hem is gebeurd; het is een vlucht, wég van de kerk, wég van de gemeenschap van mensen die door Hem zijn bijeengebracht. Ook wij kunnen die neiging hebben om die gemeenschap te verlaten. Want: "Wij hadden zo gehoopt dat...". Ze zijn duidelijk gefrustreerd, teleurgesteld in hun verwachtingen die twee. Het is anders gegaan met Jezus, Hij heeft zich anders ontpopt dan zij gehoopt, verwacht, gepland hadden. Het past allemaal niet in hun plaatje zoals het gegaan is en gaat. Met zulke ervaringen kunnen u en ik dus ook te maken hebben, binnen de kerk en daarbuiten. En als we niet oppassen, dan kom je persoonlijk of ook samen als kerkgemeenschap in een wat depressieve, wrokkige, verbitterde sfeer en geestesgesteldheid terecht. Heel de wereld een rozentuin (nou ja...), maar jij, wij, zo'n wortel waar winter niet uit wijkt.

Gelukkig hebben u en ik de beschikking over een geweldig, een machtig, krachtig medicijn tegen zulke malaisegevoelens, namelijk: Jezus' blijde boodschap, het evangelie. Wát een evangelietekst, die van vandaag. Daar word je toch weer meteen helemaal wakker van. Die schudt je toch helemaal door elkaar. Fáscinerend toch wat daar verhaald wordt. Waar gaat het toch om? Wat is daar toch gebeurd zo vlak na Jezus' dood met zijn volgelingen? Wat hebben zij meegemaakt? In alle sindsdien verstreken eeuwen is het ons bezig blijven houden en zijn wij als mensen van de kerk erdoor aangeraakt. Deze evangelietekst, die van 'de Emmaüsgangers' is er één die binnen de wereldliteratuur op eenzame hoogte zweeft, zoals een adelaar. Of nee, die wereldliteratuur barst zelfs uit z'n voegen in en met deze evangeliepassage. Waar het om gaat, dat onsnapt er aan, aan een gewoon en alledaags verstaan van de dingen, zelfs aan een verstaan op het hoogtse niveau. Wat een geniale bijbeltekst is dit. Je hapt naar adem. Je kunt je gewoon niet voorstellen dat een mens, bijvoorbeeld Lucas genaamd, dit soort woorden achter z'n bureau heeft zitten bedenken. Nee, hier zit een ervaring achter en ín, zó heet en heftig en intens verheugend, blij makend... dat kan niet anders. De Emmaüsgangers, dat is: gestolde lava bedoeld om weer te gaan vloeien in u en mij. Wat een voorrecht om de woorden van deze evangeliepassage te lezen, om ze te horen, om ze voor te lezen, om erover te mogen spreken.

Waar gaat het om? Ik denk: het gaat om een ervaring van een andere orde die opwelt of binnensijpelt, heel subtiel, ongemerkt bijna maar uiteindelijk onmiskenbaar, in de levenservaring van mensen die kennis gemaakt hebben, ooit, met Jezus; met de Jezus van vlees en bloed die ooit op deze aarde rondwandelde en die in de viering van Zijn sacramenten, vooral in dat van de heilige eucharistie, opnieuw vlees en bloed wórdt; mensen die leven met wat er in de bijbel en daarbuiten over Hem, over Jezus wordt verhaald.

Die twee op weg naar Emmaüs zijn met elkaar in druk gesprek. Hun gezichten staan ernstig, om niet te zeggen: somber. Ja, dat staat er: "Met sombere gezichten bleven ze staan" als ze aangesproken worden door die onbekende derde, een vreemdeling. En ze doen hun verhaal. Ze doen hun verhaal over Jezus en over zichzelf in relatie tot Hem. Ook wij zoals wij hier bijeen zijn hebben allemaal zo'n verhaal. Hoe heb jij kennisgemaakt in jouw leven met Jezus, met God? Was het al in je jeugd of was het pas later? Heb je er alleen maar goede herinneringen aan of denk je er met gemengde gevoelens aan terug? En hoe sta je er nu in? Hoe sta je nu tegenover Hem? Wat denk je van Hem? Wat voel je voor Hem? Wat voel je van Hem? Ja... geef daar maar eens antwoord op...

"Bent u dan de enige inwoner van Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?" "Wat dan?" - Geweldig zinnetje! Vol humor eigenlijk. Jezus die zich van de domme houdt. "Een profeet machtig in woord en daad in de ogen van God en van heel het volk." "Wij hadden zo gehoopt..." "Wel hebben enkele vrouwen uit onze kring..." "Een verschijning van engelen die zeiden dat Hij leeft." "Het bleek zo te zijn als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem hebben ze niet gezien." Het is, dierbare gasten en parochianen; het is allemaal nog maar net gebeurd. En toch is de manier waarop deze twee Emmaüsgangers spreken voor ons denk ik heel herkenbaar. Zij tasten al net zo in het duister als wij vaak wat dat geloof van ons betreft. Het duister van ons geloof. Daar in tasten.

De situatie kantelt. Want: "Toen zei hij tot hen: 'Wat zijn jullie toch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof in alles wat de profeten hebben gezegd! Moest de Messias niet zo lijden en dan zijn heerlijkheid binnengaan?' En Hij legde hun uit wat in heel de Schrift op Hemzelf betrekking had." Denk in dit verband ook maar aan de eerste lezing vandaag, uit het boek der Handelingen van de Apostelen. Daar doet Petrus hetzelfde. Hij brengt een psalm ter sprake, de zestiende psalm die wij ná die eerste lezing waarin die psalm al gedeeltelijk klonk; daarna heeft de lector die psalm ook nog eens voorgebeden, terwijl wij gezamenlijk als refrein steeds baden: "Wijs ons, Heer, de weg van het leven." Petrus in de eerste lezing, in de Handelingen, begrijpt wat er met Jezus is gebeurd in het licht van die zestiende psalm. En ik denk: wij kunnen ook ons eigen leven begrijpen in datzelfde licht van die zestiende psalm:

"Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, ik val niet want Hij staat naast mij. Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen. Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over, Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf. Gij zult mij de weg van het leven wijzen om heel mijn vreugde te vinden bij U, bestendig geluk aan uw zijde." Dat is psalm zestien. En Petrus zegt: "God heeft Hem laten opstaan door een eind te maken aan de weeën van de dood ('weeën' - zoals bij een bevalling!) want het was onmogelijk dat Hij door de dood werd vastgehouden."

Afgelopen week bezocht ik een weduwnaar die niet meer naar de kerk kan komen. Hij mankeert vanalles. Verschillende keren al heeft zijn leven aan een zijden draad gehangen. Van de ene dokter en het ene ziekenhuis moet hij naar de andere dokter en het andere ziekenhuis. Maar... hij blaakt van levenslust. Hij houdt zelf zoveel mogelijk zijn woning schoon. En hij verzorgt met veel liefde zijn plantjes. Dat gaat allemaal heel langzaam. Maar, zo zegt hij, deze man, vroeger een drukke zakenman: "Tijd bestaat niet meer." En: "Geld bestaat ook niet meer." En ik denk, in het verlengde daarvan, denkend aan hem, aan de zakenman-in-ruste maar ook en nog veel meer denkend aan Jezus: Voor zulke mensen bestaat op een gegeven moment ook de dood niet meer. Het is onmogelijk dat de dood zulke mensen vasthoudt. Wie leeft met en in God die verliest het begrip en ook de angst voor de dood.

Vandaag is het de vierde mei. Vandaag gedenken we de doden van de Tweede Wereldoorlog. Ik heb een verzetsstrijder goed gekend: Herman Fontijn, een paar jaar terug is hij gestorven. Een zeer blijmoedig man. En een man ook zonder haat of wrok tegen Duitsers. Hij kwam er graag, in Duitsland en in Oostenrijk, terwijl hij er toch Nacht und Nebel-Häftling geweest was: voorbestemd om in nacht en nevel op te lossen, te verdwijnen, in Buchenwalde, in Natzweiler of GroßRosen. Hij had veel bewondering, Herman, onder anderen voor Jehovah-getuigen die hij in die kampen ook wel was tegengekomen: "Hij lachte die SS-er gewoon uit..." Ik hoor het hem nog zeggen. Je moet maar durven. Zo iemand, zo'n Jehovah-getuige in dit geval, was voor de dood niet bang. Ik denk: voor hém bestond de dood niet meer.

         

"Toen ze bij het dorp kwamen waar ze moesten zijn, deed Hij alsof Hij verder wilde gaan." Jezus die doet alsof! "Maar met aandrang vroegen ze: 'Blijf bij ons Heer, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.' Toen ging Hij mee naar binnen om bij hen te blijven." Dat laatste zinnetje... Ik denk: dat is de sleutelzin die het geheim van de ervaring van de Emmaüsgangers en van alle christengelovigen sindsdien ontsluit. "Hij ging mee naar binnen om bij hen te blijven." Om welk "binnen" gaat het hier? Ik denk: het gaat om bij u en bij mij van binnen. Daar wil Hij zijn. En daar wil Hij blijven. "Eenmaal met hen aan tafel nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun. Nu gingen hun de ogen open en ze herkenden Hem, maar meteen was Hij uit hun gezicht verdwenen." Het is op dit punt, veelgeliefden, dat deze bijbelpassage zich naadloos voegt in hetgeen wij hier zodadelijk zullen meemaken. Wat wij hoorden dat Jezus deed, dat zult u mij zien doen. U zult mij zien, maar tegelijk en meer nog misschien, hopelijk, zult u Hem, zult u Jezus zien. Want het gaat uiteraard niet om mij, maar om Hem. En tegelijkertijd gaat het natuurlijk juist wel om mij en om u! Want Hij verdwijnt uit het gezicht óm het ook aan u en mij over te laten aan wie Hij zichzelf toevertrouwt. "Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak." Zodanig met mensen spreken, spreken van en over God, dat de harten ervan gaan branden. Dat mag ieder van ons als zijn en haar roeping zien en ervaren. "Meteen stonden ze van tafel op", de Emmaüsgangers, "en gingen terug naar Jeruzalem." Ze waren al een tijd onderweg geweest, ze waren misschien moe, ze hadden zoëven zelf nog tegen die vreemdeling gezegd "het is bijna avond en de dag loopt ten einde" - maar door wat zij hebben ervaren verdwijnen al die bezwaren nu als sneeuw voor de zon. Moge hetzelfde gebeuren met onze bezwaren en met onze vermoeidheid dierbare gasten en parochianen.

Eén zwaluw, paus Franciscus bijvoorbeeld; één zwaluw maakt nog geen zomer. Laten u en ik dus volgen, laten ook wij opstaan, een brandend hart hebben, de winterse kou voorgoed uit onze wortels doen wegvloeien en laten ook wij zwaluwen worden en rozen op Gods veld.