3e zondag in de veertigdagentijd A - 2008

Zusters en broeders, als er ooit een spreuk is geweest waartegen niets is in te brengen, is het wel die. ‘Eerst water, de rest komt later'. Drinkbaar water, zoet water, mineraal water, bronwater, bluswater, vruchtwater, haar water is gebroken. Water is leven. Geen leven zonder water. Maar ook: zout water, brak water, vuil water, stormwater, tsunamiwater. Water is dikwijls ook dood. En dat is niet echt verwonderlijk op een planeet waar drievierde van de oppervlakte bestaat uit water. Maar van al dat water is minder dan drie procent zoet, en dus voor bruikbaar voor mens, plant en dier. Minder dan drie procent water-is-leven, bijna achtennegentig procent water-kan-dood-zijn'.

Vandaag staat water centraal staat in de lezingen, want ook in de Bijbel betekent water leven en dood. Dood ten tijde van Noah, leven en overleven in een gebied met een bedreigende woestijn. Zoals in de eerste lezing: de dorst van de Israëlieten is zo groot dat ze de slavernij in Egypte verkiezen boven wat ze nu meemaken. Ze zouden Mozes wel kunnen stenigen. Maar dan wijst God hun de weg naar een bron, zodat ze kunnen leven.

Ook in het evangelie betekent water ‘leven', maar gaandeweg krijgt het een heel diepzinnige betekenis. Eerst is er die vrouw, die Samaritaanse die op het middaguur vanuit haar dorp Sichar naar de bron van Jacob komt om er water te putten. Ze heeft zo haar redenen om alleen en op het middaguur te komen: ze is niet direct de beste vriendin van de andere vrouwen in het dorp, want ze is een eersteklas mannenverslindster. Ze is dus een gevaar voor de mannen van die vrouwen, en een bedreiging voor hun huwelijk. Vijf mannen heeft ze al gehad, en voor de man met wie ze nu samenleeft, heeft ze een ander huwelijk kapotgemaakt. Geen wonder dat ze water komt putten op het heetst van de dag, als de rest van het dorp siësta houdt.


En dan zit daar die vreemdeling. Ze weet niet wat ze moet denken. Ze weet zeker dat hij niet van Sichar is en ook niet van het nabijgelegen Sichem. En als hij haar te drinken vraagt, hoort ze aan zijn taal dat hij geen Samaritaan is. Gelukkig geen van die dikke nekken uit Judea met hun minachting voor de Samaritanen. Wel een Galileeër. Maar dat hij haar aanspreekt, begrijpt ze niet, want buitenshuis spreken mannen geen vrouwen aan, ook hun eigen vrouw, ook hun moeder niet. Maar die man doet dat wél. En hij zegt niet zomaar wat alledaagse woorden, nee, hij zegt dingen waar ze geen snars van begrijpt. Dat hij haar levend water kan geven, zodat ze in eeuwigheid geen dorst meer zal hebben. Dat de plaats waar men God aanbidt niet belangrijk is, want dat God een geest is die men in geest en in waarheid moet aanbidden. Dat hij de Messias is. Dan komt een groepje andere m annen aan. Ze blijven op een afstand staan. Ze ziet de verbazing in hun ogen en het ongemak in hun gebaren. Ze begint het te begrijpen: die man is een profeet, en die andere mannen zijn leerlingen van hem. Iets in haar zegt dat hij niet zomaar een profeet is, een van de vele profeten in haar land en in haar tijd. Nee, deze is anders. Hoewel hij weet wie en wat ze is, scheldt hij haar niet uit, integendeel, hij vindt haar een waardige gesprekspartner. Hij is echt anders, ze weet het intuïtief maar tegelijk heel zeker, en ze wil die zekerheid delen. Ze laat haar waterkruik in de steek en loopt terug naar het dorp met de blijde boodschap dat ze iemand heeft ontmoet die anders is. Iemand die misschien wel de langverwachte Andere is.


Zusters en broeders, als we de zondagse bijbellezingen als een kostbare collectie beschouwen, dan is deze lezing zonder twijfel een van de topstukken uit die collectie. Er zit zoveel in dat tot nadenken stemt, voor onszelf, maar ook voor onze kerk als instituut. Jezus die muren sloopt, Jezus die taboes doorbreekt. Ja, ook vrouwen hebben recht van spreken en optreden in godsdienstige zaken. Nee, zondaars worden niet afgewezen. Integendeel, wanneer die vrouw van zeer twijfelachtige levenswandel naar haar dorp toeloopt om Jezus aan te kondigen, houdt Hij haar niet tegen. Hij staat haar dus toe dat ze zijn eerste missionaris wordt. Dat zijn nagels met koppen, waar wijzelf en onze kerk niet omheen kunnen. Zoals Jezus met mensen omging, zo moeten ook wij en zo moet ook onze kerk dat doen. Niet veroordelen, niet negeren, niet afwijzen, maar liefdevol blijven benaderen. Nooit vergete n dat die zondige Samaritaanse misschien wel de enige was tegen wie Hij zonder omwegen heeft gezegd dat Hij de Messias was. Niet vergeten dat zij zijn eerste missionaris mocht zijn. Niet vergeten wat het gevolg was van Jezus' handelwijze: die vrouw vindt haar zelfrespect terug én het respect van haar dorpsgenoten. En die halfheidense Samaritanen zijn zo sterk door Jezus geboeid dat ze Hem dringend vragen bij hen te willen blijven. Hij gaat in op dat verzoek en velen geloven in Hem. Ze zijn er heel zeker van: deze vreemdeling, deze Galileeër die zo anders met mensen omgaat dan anderen, deze Jezus is inderdaad het Levende Water.


Zusters en broeders, als Jezus die vrouw had afgewezen, was dat allemaal niet gebeurd. Maar Jezus wijst geen mensen af. Hij wijst ze wél terecht, maar hij wijst ze niet af. Hoe zou Hij dat ook kunnen: Hij is immers het Levende Water. Moge dat ook voor ons zo zijn. Mogen ook wij op onze tocht door het leven die vreemdeling, die Galileeër, die Jezus ontmoeten die door zijn woorden en zijn daden voor ons het Levende Water wordt, zodat we in Hem en met Hem en door Hem kunnen bouwen aan het Rijk van God in deze wereld. Het Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid. Amen.