Het tegenovergestelde van geloof is angst (2009)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 538 niet laden

Als gelovigen komen wij hier bij elkaar. Als gelovigen, omdat we geloven in God, geloven in het leven dat God ons heeft gegeven om ten volle te leven, om goede mensen te zijn die leven uit zijn liefde, die met elkaar bijdragen aan (de komst van) zijn koninkrijk: een blijde boodschap van vrede, vreugde, vriendschap geeft Hij ons mee op onze levensweg, om die te delen met onze reisgenoten door het leven. Daar mogen we dankbaar voor zijn, dat we dit geloof hebben meegekregen, vanaf het begin door onze ouders of gaandeweg. En tegelijkertijd zijn we ons er van bewust - waarschijnlijk wij allemaal zonder uitzondering - dat we tekortschieten in ons geloof, dat we te weinig leven vanuit ons geloof.

Daar gaat het volgens mij om in de liturgie vandaag, in de lezingen van deze zondag. Die vertellen en leren ons, waardoor het geloof in ons leven wordt bedreigd, anders gezegd, wat wij zouden moeten overwinnen, als wij geloviger mensen willen worden.

Wat zou dat zijn? Wat belemmert ons om gelovigere mensen te worden? Dat ligt voor de hand, zou je zeggen: tegenover geloof staat ongeloof. Als wij dus ons ongeloof overwinnen, dan worden we vanzelf geloviger. Denk maar aan smeekbede van de man aan Jezus, elders in het evangelie: 'Heer, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp.' We willen wel geloven, maar soms is het zo moeilijk te snappen, is het geloof zo ingewikkeld (of misschien wel ongeloofwaardig), of gebeuren er dingen in ons leven, dichtbij of veraf, die we moeilijk kunnen verteren, moeilijk kunnen rijmen met ons geloof (in een liefdevolle God), en daardoor verliezen we ons geloof, of kan het in elk geval niet verder doorgroeien. Dus wat ons te doen staat, zou je zeggen, is meer leren over ons geloof, zodat we het beter snappen. Kortom, ik moet u vandaag uitnodigen om allemaal naar de catechismusbijeenkomsten te komen, en om vuriger tot God te bidden dat Hij ons ongeloof mag omvormen tot geloof.

Het klinkt zo logisch en - laat ik dat meteen ook zeggen - er is ook niets mis mee, integendeel. En toch zegt de Schrift vandaag zoals zo vaak dat tegenover geloven een andere belemmering staat dan ons ongeloof, een die veel groter is: onze angst, waardoor we ons niet in vertrouwen kunnen of durven overgeven, aan God, aan het leven. Kleine kinderen kunnen dat nog: zich zelfs achterover laten vallen, zonder te kijken, omdat ze zeker weten dat ze opgevangen worden. Wij kunnen dat niet meer, zelfs niet als je weet dat diegene die daar staat, nog zo betrouwbaar is. Ons lijf, onze spieren verzetten zich daartegen: wij kunnen niet meer zo onbezorgd leven.

Tegelijkertijd is en blijft in ieder van ons een enorm verlangen naar zo&n veiligheid en geborgenheid waardoor we Psalm 139 niet verstaan als God die op alles let wat wij doen of we geen fouten maken maar Gods handen die mij dragen, die mij altijd veilig verder leiden, dezelfde handen die liefdevol hebben geweven in de schoot van mijn moeder, die ons nooit laten vallen, want zelfs als wij vallen, in ons leven of uit elkaars genade, ja, zelfs als wij uit het leven vallen, mogen we weten, dan vallen wij in zijn handen. Hij leidt ons veilig naar de overkant, zo mogen we geloven. Dat vertrouwen (her)ontdekken en bewaren, ons daaraan overgeven, dat is geloven.

Heel de dag heeft Jezus het gehad over (de geheimen van) Gods koninkrijk, als laatste door de vergelijking van het mosterdzaadje. Dan zegt hij: 'Laten we naar de overkant gaan.' En zoals de overkant een symbolische betekenis heeft (buiten het land van God), volgt nog zo&n heel rijtje: nacht, donker, het water van de dood, Jezus die slaapt (verwijzend naar de slaap van zijn dood, en naar de 'afwezigheid' van God).

Al heel vroeg, in de eerste eeuwen van het christendom, is dit verhaal verstaan als beeld van (het schip van) de kerk die woelige tijden doormaakt, en misschien wel dreigt te vergaan (heel concreet als de vervolgingen in Rome heel hevig zijn) als een klein bootje op de woelige (wereld)zee. En intussen slaapt de Heer. Tegelijkertijd is Jezus voor de eerste christenen als een vis (ichthus!) in het water van de dood. Als Jona die in de buik van het monster terechtkomt, in de buik van de dood, en na drie dagen weer wordt uitgespuwd, zo komt ook Jezus en wie bij hem horen, weer tot leven. God is trouw aan Jezus, zelfs aan Jona, die niet wilde, weigerde en de andere kant op vluchtte. En hier staat ook: Jezus stond op! Die boodschap mogen wij vandaag meenemen: 'Sta op, heb vertrouwen, durf te leven!' Het ligt heel dicht bij die andere oer-Bijbelse aansporing, wel 365 keer: 'Wees niet bang.'

Ook Job raakt het vertrouwen kwijt in het leven, in God, in gerechtigheid, nadat hij alles hij heeft verloren, wat een mens maar kwijt kan raken: gezondheid, werk, rijkdom, de erkenning en waardering van mensen, zelfs van zijn vrienden, ja, zelfs zijn kinderen zijn hem afgenomen. Waar dit gebeurt, komen mensen in opstand: Dit is onrecht. We voelen het gemakkelijk als een straf, en roepen: Dit heb ik niet verdiend. Job klaagt God aan, en God zwijgt. Zijn vrienden komen hem troosten, maar schrikken hiervan, en zeggen hem dat het niet aan God ligt: Het moet wel een straf zijn voor zijn zonden. En God zwijgt. Tot nu, eindelijk, in hoofdstuk 38 van het boek Job spreekt God tegen Job. En God spreekt met hem, als met een vriend, zoals God sprak met Mozes. God snapt de vragen en de worsteling van Job, en zijn reactie mag er zijn. Niet die van zijn zogenaamde vrienden, die hem volgens God in de steek hebben gelaten. En God neemt de vragen van Job serieus, heel serieus: 'Jij wilt mijn gelijke zijn, Job. Kom maar hier.' Om te zien wat God met ons doet, wat de grote lijn is, moeten we ofwel vanaf het einde terugkijken, ofwel vanaf het begin. Bij het leven van Jezus kijken we na zijn verrijzenis terug, en ontdekken dan zijn echte, diepe betekenis van God uit. Bij de band tussen God en mens, de mensheid kan dit niet, omdat die nog niet voltooid is. Dus reikt God zijn vriend Job aan om vanaf het begin te kijken naar hoe God de wereld bedoeld en gemaakt heeft. En dan zwijgt Job eerbiedig, slaat de hand voor zijn mond: 'Ik ben maar een mens, niet uw gelijke.'

Het moet voor de leerlingen van Jezus nog Pasen en Pinksteren worden. Hun vertrouwen is niet zo groot vóór zijn dood en verrijzenis, en de komst van de Geest. De vraag blijft hangen: 'Wie is dat toch, dat zelfs de wind en het water naar Hem luisteren?' En daar staan we dan, met ons aarzelend geloof, ons gebrekkige vertrouwen en met onze angsten. De vragen van Job en de leerlingen, van ons zijn niet opgelost, en toch ... zijn we wijzer geworden. Dat is precies ook het het geheim van God: je komt dichter bij de kern, en kunt het niet (be)grijpen. Alleen door je als een klein kind over te geven en je angsten los te laten, vind je te midden van alle stormen van het leven, God in al zijn liefde dichtbij je, ja zelfs in je. Angst is alleen te overwinnen door het vertrouwen dat de ander / Ander betrouwbaar is gebleken.