Het verhaal van Job - evocatie bij beelden van Toni Zenz (2006)

Openingsgebed

Geen andere naam
om U te noemen, God,
dan die van rakelings nabije
en toch onaantastbare.
Geen ander woord
om ons op af te stemmen
dan wat Gij
in mensen en verhalen
naar ons toe spreekt.
Geen andere kracht
om van te leven dan die
aan u en dit bestaan ontleend.
Wij bidden U,
wees hier aanwezig
met uw helend licht,
En ga met ons de weg
van zoeken en van vragen,
tot wij helder worden
van vertrouwen en van inzicht.
Amen

Duidend woord

‘God beproeft zijn vrienden' was één van de uitdrukkingen, waarmee men vroeger vanuit gelovige hoek een antwoord trachtte te geven op het lijden. Of: ‘Jouw kruis wordt een zegen'. Met andere woorden: beproeving is een soort uitverkiezing.
Ik heb me nooit van het cynisme van deze gedachte kunnen ontdoen.

Het is dan wel de omgekeerde redenering die werd gemaakt bij de beproeving van Job, waar hij te horen krijgt dat hij dit zelf heeft uitgelokt door zijn levenshouding en door de fouten die hij maakte. Maar het komt op hetzelfde neer. De sublimatie van beproeving en lijden, als was het een voorrecht, zowel als de opvatting dat het met schuld en straf verbonden is, is de God van de bijbel niet waardig. Zulke opvattingen zeggen vooral veel over het geloof van de mens. Beide ontstaan ze uit een greep naar geloofszekerheid. Puur resultaat van menselijk denken en verlangen. Geloven moet vroeg of laat toch renderen! Of zoals ik iemand ooit hoorde zeggen: ‘Mijn geloof verleent mij het recht om te eisen dat ik zal verrijzen'... Dit is krasse taal, kan je wel denken. Maar ik stond er telkens verbouwereerd van toen ik, tijdens de ziektejaren van één van onze kinderen meer dan eens de vraag kreeg - van kerkgetrouwen - of ik in zulke omstandigheden nog wel kon geloven en of mijn leven nog wel zin had.

Wanneer geloven afhangt van ons welvaren, dan is het niet meer dan een deal die we gesloten hebben. Want in onze angst voor de lege ruimte van beproeving en eindigheid, beelden we ons in dat het leven van ons is. Ons instinct tot zelfbehoud gebruikt de verbeelding, waar het geloof niet vrij van is, als een vluchtroute. En dan moét men uiteraard ook verklaringen of verantwoordingen gaan vinden voor lijden en beproeving.

In welke mate kan beproeving dan wel betekenis hebben voor mijn gelovig zijn? Beproeving werkt in geen enkel opzicht bevestigend of als erkenning van mijn gelovigheid. Het pelt mijn geloof veeleer af. En het pelt het af tot op de kern. Het brengt mij op een punt - een dieptepunt wellicht - waar ik bewust word dat wachten op het antwoord van God, dat duidelijkheid zou moeten brengen, zonder zin is. De enige zin van mijn beproeving ligt erin dat ik er zelf een zinnig antwoord op ga geven. Dat ik tracht iets te doen met wat me overkomt. Beproeving rekent in mijn ogen af met alle vormen van geloofszekerheid. Maar het heilzame dat er kan uit voortkomen,  is vooral dat ik word opgeroepen om die realiteit op te nemen en om stap voor stap de weg van de onzekerheid te leren gaan. Juist het gaan van die weg doet onvoorspelbare dingen met een mens. Het dwingt je om op zoek te gaan naar nieuwe bestaansgrond. En gaandeweg kan je ertoe gebracht worden een vast geankerd Godsbeeld los te laten, om God misschien te ervaren als de Iemand die met je mee gaat. We kunnen God vinden de schoonheid van de dingen. Maar in de rauwheid van het bestaan valt de verbeelding weg en blijft alleen zijn naam over: ‘Ik zal er zijn'. De weg van de beproeving gaan, wordt dan de weg gaan van zekerheid naar zuiver vertrouwen.

Dat lijkt me ook herkenbaar in het verhaal van Job. Al zijn zekerheden is hij kwijt. Zijn beproevingen brengen hem in de diepte en de leegte. Het doet hem roepen vanuit grote wanhoop. Het doet hem God zelfs ter verantwoording roepen. Niets dan stukken en brokken van bestaan ziet hij... En wanneer hij alles heeft uitgeschreeuwd, komt er eindelijk ruimte en stilte voor Gods antwoord. Maar Gods antwoord is geen antwoord. Enkel een litanie van vragen die naar Job terug gespeeld worden. Want het ultieme antwoord, de ultieme keuze die betekenis moet geven aan het leven, is altijd aan de mens. 

Het geloof waartoe wij geroepen worden, kan niet uit zijn op garanties noch op verdiensten. Misschien dient het zelfs nergens anders voor dan om de gratuïteit van het bestaan te ontdekken en dat met kracht en intensiteit uit te stralen.

Herinner je hoe Marcel vorige week heeft geschetst hoe weinig zekerheid Jezus is komen brengen. Maar hoe heel zijn optreden wel kan worden omschreven als een spreken met kracht, hoe Hij met kracht tekenen stelde en kracht uitstraalde.

Zou er iets anders van ons verwacht worden? Kracht uitstralen en zo ook op anderen betrokken zijn. Maar daarvoor moet je eerst arm worden. Daarvoor moet je het risico van de twijfel aanvaarden. Daarvoor moet je tot zulke geloofsvolwassenheid komen dat je de volle verantwoordelijkheid voor je eigen bestaan, met al zijn wel en wee, kan dragen. Transparant en onverdedigbaar.

Ook Paulus getuigt van zulke kracht en van gratuïteit. In zijn uitverkiezing ziet hij geen enkel voorrecht. Maar de keuze die hij heeft gemaakt biedt hem een innerlijke vrijheid, een zekere lichtheid van bestaan. En in die context, komt de onbezorgdheid voor het eigen heil de zorg voor anderen alleen ten goede.

Bezinning rond beelden van Zenz.

De negentigjarige Duitse kunstenaar, Toni Zenz, is een man die zelf de weg van lijden, onrecht en beproeving is gegaan. Hij is een behoedzaam man, van weinig woorden maar met des te meer zeggingskracht. In zijn beelden herken je holten van verdriet, maar veel meer nog bijzonder tedere en helende gebaren.

Beeld ‘Job'

Vooral zijn beeld ‘Job' toont de lijdende mens in zijn naakte werkelijkheid. Gebroken en uitgehold, schreeuwt heel zijn verschijning het uit: ‘God wat doet Gij toch met mij?' De ultieme vraag, die altijd open blijft.

‘Nur der Kopf nach oben' zegt Zenz.
Job heeft alle kracht verloren, kan niets meer, behalve opkijken, weg van zichzelf. Mond, ogen en oren open. Gericht op het enige wat overblijft: diegene die het leven heeft gewild. Diegene met het laatste woord. Maar onzichtbaar...

Het is toch merkwaardig dat mensen in hun wanhoop blijven bidden, smeken, vragen... zoals een kind doet tot zijn moeder en zijn vader. In de diepste ontreddering zoekt een mens wanhopig naar de oorspronkelijke geborgenheid.

Het lijden, meer dan andere omstandigheden brengt ons bij de vraag naar God en dwingt ons om fundamentele keuzen te maken. Je kan het lijden zien als onrecht. Of je kan je hart open houden voor wat groter is dan dit bestaan. Dat is de ruimte waarin we het mysterie van het leven betreden, de ruimte die nodig is voor God. Als wij het kinderlijk vertrouwen bewaren dat God aanspreekbaar blijft, dan zullen wij Hem uiteindelijk ook kunnen ervaren als degene die luistert, die een zelfde machteloosheid kent en die met je meegaat. De blijvende, nabijer dan een mens kan zijn. Want God zal nooit een mens loslaten, wanneer die mens Hem niet loslaat.

Beeld ‘Als een mens naar mensen gebogen'

Drewermann zegt: ‘Werkelijk vrij is ons hart, als wij beleven, dat wij boven kwetsuren en wonden uit kunnen groeien. En op de een of andere manier is het zelfs zo, dat het waardevolste aan een mens, datgene wat onze persoon het mooiste maakt, tenslotte alle plekken van ons leven zijn, die ons misschien aanvankelijk erg pijn hebben gedaan, maar waarmee wij hebben geleerd verder te leven. En die zich hebben veranderd in bronnen van begrip en zelfs van goedheid.'

Dieper dan het lijden ligt een levenskracht die ons dicht bij God brengt, die ons zijn genade doet ervaren.
Dat Zenz die weg heeft afgelegd, herken je in zijn beelden. Nergens is er een vloek, een vuist, een afwending. Het is integendeel opvallend hoe open en  ‘omhelzend' al zijn beelden zijn. Een houding die hij aan zijn visie op Jezus ontleent.

Hij tekent Jezus bijzonder menselijk en ook vaak als extreem gebogen naar mensen. Soms zie je Hem als het ware luisterend aan de voeten van de ander. Of knielend bij de blinde bedelaar, alsof die belangrijker is dan Hijzelf. Naar een ander toe gebogen is een mens het grootst.

Jezus, die in niets zozeer aan ons gelijk is als in het lijden, toont ons in de wijze waarop Hij naar lijdende mensen toegaat, wat het ten diepste betekent beeld en gelijkenis van God te zijn.

Beeld ‘Troost'

In het NT leggen de evangelisten Jezus' geen enkele keer het woord ‘troost' in de mond. Niet bij de verlamden en de kreupelen, niet bij de blinden en de doven. Zelfs niet bij Maria en Martha wanneer hun broer en vriend van Jezus, gestorven is. Hij komt nergens aan met een troostende boodschap. Het enige wat Hij doet is ‘er zijn', zich helemaal inlevend in de miserie van mensen. ‘Hij was ten diepste bewogen' schrijven de evangelisten.

Welke troost brengt Hij dan?

Helend en troostend is vooral de ontmoeting met Hem, waar het verhaal van de ander absolute aandacht en voorrang krijgt. Juist de ontmoeting schept perspectief. Het ogenblik van herkenning, waardoor gesloten ogen kunnen open gaan. Waardoor dove oren een opwekkende klank kunnen horen. Waardoor verlamden zich kunnen oprichten en op eigen benen staan. De lijdende wacht niet op een boodschap, maar op iemand die hem in de ogen kijkt en die hem zo een gevoel van heelheid schenkt.

Dat is ook de enige echte troost die mensen elkaar kunnen brengen. Niet die van woorden of verheven gedachten, maar die van waakzame zorg en tedere, onvoorwaardelijke nabijheid.

Beeld ‘Ik ben geliefd'

Er zijn geen antwoorden op de realiteit van lijden en beproeving, op dat ene antwoord na: dat van de liefde. Alleen liefde overtreft het lijden. Alleen liefde stelt mensen in staat om het ondraaglijke te dragen. Elke liefde die stand houdt in het lijden, is een heldere weerspiegeling van dé grote Liefde. Die God is, die alles is, volgens Zenz.

Hij citeert  Petrus Ceelen, die zegt ‘God schrijft met iedere mens zijn geschiedenis. ‘Jij bent geliefd' is het voorwoord van iedere geschiedenis'. Het is de titel van dit beeld geworden. Een bijzonder teder beeld. De woorden van Jesaja: ‘Als een mantel om mij heen geslagen...' a.h.w. vorm gegeven. Alles wat symbool staat voor de liefde, is erin terug te vinden: warmte, ruggesteun, geborgenheid, thuiskomen...

Mensen die in hun bestaan liefde en lijden met elkaar verbinden, staan vanzelf in die omarming, of ze nu gelovig zijn of niet.
Zenz laat altijd ruimte tussen twee beelden. Die ruimte is belangrijk. Want ruim is ook de liefde die God ons toedraagt. Je mag jezelf zijn. Je mag zoekend en ver weg zijn. Ik zal je vinden, als je de liefde maar niet opgeeft... Want ‘Ik zal er zijn', ‘Ik laat je niet los' is Gods naam. Door alles heen wil Hij ons aanspreken als in het gedicht:

Leef

zoals de bomen 
leven op dit uur.
Zij leven langzaam
zich verblijdend
om slechts één bloesem
en één vrucht.
Hoe diep de wortels
water halen
weet God alleen:
dat is genoeg.

L. Suykerbuyk

Voorbeden met acclamatie (door de kinderen)

Kinderen hebben heel veel vragen in hun hoofd. Die willen ze graag stellen. Wij bidden dat grote mensen daar voldoende naar luisteren en dat ze eerlijk praten met kinderen, ook over dingen waarop ze geen antwoord hebben.

Er zijn kinderen die al heel vroeg moeten leven met verdriet en met gemis.
Wij bidden dat er toch ook altijd iemand is die hen vol tederheid en warme zorg omringt.

Op vele plaatsen worden kinderen slachtoffer van geweld.
Wij bidden voor hen, opdat zij ondanks alles, ook de kracht van liefde mogen ondervinden.

Wij zijn allemaal geboren om blije en gelukkige mensen te zijn. Wij willen dat op vele manieren uitstralen. En we bidden dat ook volwassenen redenen genoeg hebben om dat samen met ons te doen.

Slotgebed

Die om mij smeekt,
die ik heb afgeweerd
zolang ik kon.

Die mij niet sleurde,
niet duwde, maar wenkte
over uw drempel.
Die de sluier van mijn angst
niet scheurde, maar optilde.
Die met enkel
uw stem mij zo vermurwde
dat ik wilde.

Ooit door geruchten
over U geknecht.
Nu zonder angsten
eindelijk
verwacht ik U.

Die om mij smeekt,
die ik heb afgeweerd
zolang ik kon.

Oosterhuis