Vrede voor jou, hierheen gekomen, zoekend met ons om mens te
zijn.
Jij maar alleen, jij met je vrienden, jij met je last,
verborgen pijn.
Een mooi lied dat we vaker zingen hier in de kerk. Een lied
ook dat voor mij weergeeft met hoeveel verschillende gevoelens mensen hier
zitten. Met verdriet in hun hart, met zorgen voor de toekomst van zichzelf en
van hun naasten, met dankbaarheid ook soms. Maar altijd zoekend naar wat rust,
naar vrede in hun hart, naar troost wellicht. Of misschien ook wel met alleen
maar vragen....
We hoorden net in de eerste lezing een stukje uit het boek Job. Een stukje waarin hij klaagt tegen God over wat hem is
overkomen.
Job was een rijk man, een rijke
boer met veel vee, gelukkig getrouwd en vader van een groot gezin. Door een
weddenschap van God met de duivel, zo vertelt het verhaal, slaat het noodlot
toe en raakt Job in korte tijd zijn vee, zijn
rijkdommen kwijt, sterven zijn kinderen kort na elkaar, wordt hij ziek en gaat
ook zijn vrouw er nog vandoor. Moedeloos en ziek doet hij dan zijn beklag. Maar
zijn vrienden zijn hem niet echt ter wille. Zij hanteren de oude joodse
opvatting dat God hem zo gestraft heeft omdat hij of zijn ouders gezondigd
hebben. En ze praten maar op hem in dat hij schuld moet bekennen voor zijn
fouten. Maar Job vertikt dat. Hij heeft geen kwaad
gedaan. En hij klaagt zijn nood bij God. Sterker nog, hij gaat tekeer tegen
God. Hij kan niet geloven dat zijn God, die hij zo vertrouwt, dat die God hem
nu zo in de steek zal laten.
Het verhaal van Job stelt de aloude
vraag naar het waarom van het lijden. Waar komt het lijden vandaan? Wat heeft
God met het lijden van mensen te maken? Mogen we God de schuld geven van het
lijden dat ons treft of dat we om ons heen zien?
Er is een mooi boekje van Harold Kushner, een Joods rabbi, getiteld ‘als het kwaad goede
mensen treft'. Daarin schrijft hij dat hij niet gelooft in een God die
willekeurig met ziekte en pijn, onheil en rampen strooit. Hij gelooft niet in
een God die gisteren een vliegtuig liet neerstorten met vele doden, vandaag een
hongersnood laat uitbreken en morgen een aardbeving laat plaatsvinden. Nee,
zegt Kushner, die zelf een zoontje op jonge leeftijd
heeft verloren, mijn God is een God van liefde; mijn God is een God die mij wil
troosten in mijn verdriet. Ik geloof in een God die mee-lijdt
met de mensen die verdriet hebben of pijn. Ik geloof
in een God die mee-huilt met mensen die lijden.
Zo'n beeld van God spreekt ook uit
het evangelie van vandaag. Jezus wil een boodschap van
hoop brengen, ook voor mensen die verdriet hebben, voor mensen die ziek zijn, voor
mensen die niet meetellen.
Jezus zegt: onze God is geen straffende God, maar een God
van hoop, een barmhartige God, een helpende God. Maar daar heeft hij mensen
voor nodig. En dat wilde Jezus ons laten zien
Marcus schildert ons in dit evangelie een dag uit het leven
van Jezus. Een dag die kenmerkend is voor zijn hele leven. Een dag van trekken
en bij mensen binnenkomen, een dag van actief zijn en tot rust komen en bidden,
een dag van genezing en verkondiging.
We horen eerst dat hij uit de synagoge komt, blijkbaar is
dat ook voor hem belangrijk. Enerzijds om te luisteren naar het woord van God,
anderzijds om ook zelf te verkondigen, om te vertellen hoe hij die God ziet,
hoe Hij denkt over Gods koninkrijk en hoe wij dat hier op aarde al waar kunnen
maken. En dan gaat hij naar de schoonmoeder van Petrus,
die ziek blijkt te zijn. hij heeft oog voor wie ziek
zijn, bedroefd of berooid, uitgestoten of arm. En zijn aanwezigheid werkt
helend. Jezus heeft een bepaald charisma, een bepaalde
uitstraling; waar Hij binnenkomt, gebeurt iets. Hij geeft mensen weer hoop,
hoop op een toekomst.
En de mensen vertellen het elkaar door, als ze weten dat
Jezus in de buurt is. Ze stromen naar hem toe, brengen hun zieken naar hem toe
en hopen op genezing, vragen om demonen uit te drijven. En velen worden
genezen.
Vroeg in de ochtend, het was nog nacht, zo horen we, gaat
Jezus naar buiten naar een eenzame plaats om te bidden. Hij trekt zich terug,
heeft rust en stilte nodig om na te denken, om te bidden, om kracht te putten...
Het staat er verder niet, maar ik kan me voorstellen dat hij die verbondenheid
met God zoekt in de stilte om daarna als het ware met Gods ogen te zien en te
horen waar mensen nood aan hebben, om ahw met Gods
handen en voeten naar mensen toe te gaan en helend bij hen te zijn, om ahw met Gods mond woorden van troost te spreken.
En dan, als zijn metgezellen hem gevonden hebben, wilt hij weer verder trekken, naar andere dorpen, om ook
daar weer het koninkrijk Gods te verkondigen en waar te maken. En daarmee de
mensen die achterblijven aan te sporen: ga zo voort, ook jullie kunnen het. Ook
jullie kunnen het: helpend en hoop gevend bij mensen aanwezig zijn; ook jullie
kunnen het: luisteren om te horen wie hulp of steun
nodig heeft; ook jullie kunnen het: tekens van hoop zijn voor elkaar, elkaars
angsten mee dragen, elkaar bemoedigen.
In de eerste lezing verzucht Job:
al mijn dagen zijn zonder hoop. In het evangelie lijken de dagen juist vol
hoop. Maar soms moeten wij die tekens van hoop ook willen zien; soms zitten we
zo diep in ons verdriet of piekeren we zo over onze toekomst, over eigen
tegenslagen of verlatenheid, dat we de mensen om ons heen niet meer kunnen zien
als tekens van hoop, als bakens van licht die met ons mee willen lopen, die ons
een hand willen reiken of gewoon maar even ‘er zijn'. want,
zo eindigt ook het lied waar we mee begonnen:
gij die ons kent, gij die ons
aanvoelt, gij die de hele wereld draagt:
kom naar ons toe, leer ons te
leven, help ons te zien wat ieder vraagt:
tijd om te leven, kans om te zijn,
een plek om nu en ooit gezien, aanvaard te zijn.
Er is een mooi verhaal over ‘de voetstappen in het zand', wellicht bekend ook, maar het past helemaal bij dit thema en daarom wil ik het graag nog eens voorlezen.
Ik droomde eens en zie
ik liep aan 't strand bij lage tij.
Ik was daar niet
alleen, want ook de Heer liep aan mijn zij.
We liepen samen 't leven door en lieten in het zand,
een spoor van stappen, twee aan twee; de Heer
liep aan mijn hand.
Ik stopte en keek
achter mij en zag mijn levensloop,
in tijden van geluk en vreugd, van diepe smart
en hoop.
Maar als ik goed het
spoor bekeek, zag ik langs heel de baan,
daar waar het juist het moeilijkst was maar één
paar stappen staan.
Ik zei toen:
"Heer, waarom dan toch?" Juist toen 'k U nodig had,
juist toen ik zelf geen uitkomst zag op 't
zwaarste deel van 't pad...
De Heer keek toen vol
liefde mij aan en antwoordde op mijn vragen:
"Mijn lieve kind,
toen 't moeilijk was, toen heb Ik jou gedragen".
Geschreven in 1936 door Mary Stevenson (1922-1999)
Laten wij elkaar dragen en door elkaar gedragen worden. laten wij in het voetspoor van die Jezus van Nazareth voor elkaar als God zijn.
Amen.