Kerk in beweging (2006)

Als we elkaar zouden vragen welk beeld we hebben van de kerk, dan zou je vooral twee typen aantreffen:
Allereerst de kerk als een stevig bouwwerk, dat de eeuwen trotseert,
goed gefundeerd in de aarde en verwijzend naar de hemel.
Af en toe moet er een restauratie worden uitgevoerd, maar er moet zo weinig mogelijk worden veranderd. En het geloofsgoed wordt dan ook beschermd
en de waarheid wordt bewaakt en doorgegeven door een goed hiërarchisch bestuur.

Maar daarnaast heeft er ook altijd een ander kerkbeeld bestaan, zeker bij de mystieken. En voor veel mensen in onze dagen is dat beeld weer kostbaar geworden. Daar wordt de kerk vooral gezien en ervaren als een beweging,
een levende stroom door de tijd. Als een groep mensen die zich aangeraakt weet
door een Geestkracht, door een vermoeden, een verlangen, een hoop die de hele wereld omspant en die je kan inspireren tot goed leven.
Een kerk die niet is gebouwd op een ideologisch systeem, maar op verlangen naar God. Op mensen die met hun leven willen bijdragen aan het wonen van God in de wereld; aan die goede geest die ons draagt, wanneer onze weg loopt langs de afgronden van angst en dreiging, door woestijnen van verlatenheid of door het donker van de pijn. Iedereen die deel uitmaakt van die beweging, voelt zich geroepen om in de wereld een stukje van God te laten zien, zoals Jezus dat deed. Zonder jouw aandeel ontbreekt er gewoon iets van God in de samenleving en gaan er mensen ten onder in angst en verlatenheid.
De vraag die mensen in die kerkvisie stellen is niet: wat is waar en niet waar,
wat mag wel en wat mag niet? Of hoe overleeft het instituut de tijd, maar:
Wat doe jij met Gods aanwezigheid in jouw leven?

Aan deze kerkbeelden moet ik denken bij de Schriftlezingen.
De Schrift gebruikt vaak Oosterse beeldtaal. Daardoor zijn die verhalen niet altijd gemakkelijk te lezen. Want die beelden moet je eigenlijk een beetje kennen, wil je de verhalen kunnen begrijpen. Als het, zoals vandaag, gaat over trouwen, dan heeft dat te maken met wat dat woord in de rest van de Bijbel betekent. De profeten geven met het beeld van het huwelijk en van het bruiloftsfeest aan: ons geloof moet eigenlijk zoiets zijn als een huwelijk met God. Dat God niet meer ver weg is, zoals al die andere goden; nee, Hij is ons eigen en vertrouwd. Hij vraagt onze hand, wil zich aan ons binden, neemt ons tot zijn bruid. Hij wil God-met-ons zijn, dichtbij zijn in ons gevoel, in ons denken en doen. Ja, zo moest het zijn.
Bruiloft is in de taal van de Schrift een feestwoord voor zulk leven, de Messiaanse tijd, de tijd van bevrijding, doorbraak van de nieuwe wereld, voor dat koninkrijk van God, waar Jezus van droomde. Prachtig zoals meer dan 2½ duizend jaar geleden over het geloof wordt gesproken met het beeld van de liefde.

Nu is "liefde" een woord van elastiek: het kan eindeloos opgerekt worden en er wordt
van alles en nog wat onder verstaan. Maar wezenlijk aan liefde is in ieder geval altijd: dat je elkaar voortdurend in je hart draagt en elkaar trouw bent. En nu is onze ontrouw precies datgene wat die liefdesband bedreigt: dat God of datgene waar zijn Naam voor staat wordt gedacht en gezocht in welvaart en bezit; of in een instituut, een ideologie, terwijl Hij wil wonen in het hart van mensen.
Dat was ook zo in de tijd van de profeten. Mensen gaan vreemd bij allerlei afgoden, als er maar wat te halen valt. Of ze blijven steken in de offercultus van de tempel en de regeltjes van de religie.
Toch kan God ons maar niet laten vallen. Hij wil met zijn volk verbonden blijven in ontferming en barmhartigheid, in recht en gerechtigheid, zegt de profeet,
die kennelijk zelf de nodige relatieproblemen heeft meegemaakt.
Hij wil er alles, maar dan ook álles aan doen om het weer goed te maken met haar.
Het staat er zo mooi: Hij wil het met haar uitpraten op een stille plek in de woestijn, net als toen. Want daar in de stilte van de woestijn ontlook immers de eerste liefde en beleefde het volk de wittebroodsweken met God.

In de woestijn zit je bij de kern van het bestaan. Daar ga je op zoek naar je diepste wortels. Daar komen de wezenlijke vragen opnieuw boven:
Waar is het allemaal om begonnen?
Waar haal ik de kracht vandaan?
Door wie of wat laat ik mijn leven eigenlijk bepalen?
Wie of wat is mijn eerste liefde en mijn diepste vreugde?
Daar in de woestijn, op die plek van Godsontmoeting, kunnen we ons weer in liefde met God verbinden. En dan wordt alles weer goed. Maar als Hij niet, net als in de mystiek, in het hart van de enkeling, van u en mij, mag spreken, dan ontstaat er geen geloofsgemeenschap, geen kerk.

Jezus kent de Schrift als geen ander. Hij is zó sterk met God verbonden dat Hij zichzelf ziet als de bruidegom. In Hem komt die hartstochtelijke liefde van God aan het licht. En daarom loopt Hij te roepen: "Mensen, de bruidsdagen zijn al ingegaan. Er gaat een nieuw tijdperk beginnen, een feest van bevrijding". Want een feest is het als je diep in je wezen Gods nabijheid mag ervaren. En dan moet je natuurlijk niet over vasten beginnen. Vasten doe je op Grote Verzoendag en bij boete en rouw, maar nu even niet. Bruiloftsgasten waren trouwens altijd al gedurende zeven dagen van het trouwfeest vrijgesteld van allerlei verplichtingen.
Wanneer de bruidegom afwezig is, als dat verbond van liefde, die nabijheid van God niet meer gevoeld wordt, dan is het tijd voor vasten, voor woestijn, voor stilte en bezinning, weer je hart openen. Maar nu is Hij er, God-met-ons. Tijd voor feest dus.

Ik denk dat mensen toen gedacht hebben:
"Hé, Hij beleeft het allemaal wel heel anders dan wij!" Ze hebben zijn optreden misschien wel gevoeld als een breuk tussen het oude en het nieuwe. Er is altijd spanning tussen geloof als ideologie én geloof als een beweging, een levende stroom. Tussen het instituut met z'n voorschriften en wetten én een verbond van liefde dat het leven tot een feest maakt. Jezus zal zeker geen breuk gewild hebben.
Maar wie met zijn beweging mee wil doen, die moet wel een nieuwe keuze maken: want jonge gistende wijn in oude stugge geitenleren zakken, daar komen ongelukken van, zegt Hij. Ze zijn niet flexibel genoeg, ze scheuren en de wijn vloeit weg.
En als je dan weet dat wijn een geheid symbool is voor Gods koninkrijk, de nieuwe tijd die gaat doorbreken, dan is het helemaal duidelijk: Hier bij Jezus gaat iets nieuws beginnen. Het is al begonnen, merk je het niet?

Het gaat er dan ook niet om dat die versleten relatie tussen God en ons een beetje opgelapt wordt: als een nieuwe lap op een oud kleed. Dat kan nooit goed gaan.
Het oude geloof moet altijd opnieuw uitgelegd en getoetst worden: of het allemaal nog wel past, of het nog wel in dienst staat van die relatie tussen God en ons mensen. Of het ons helpt om ruimte te maken in ons leven voor zijn aanwezigheid, voor zijn Geest en zijn barmhartige liefde. En de kerk kan daarom niet statisch zijn, maar moet in beroering blijven. Er moet worden gepraat over hoe we dat deel van God, dat wij vertegenwoordigen, kunnen laten zien. Hoe we op de juiste manier kunnen leven in Gods Naam. Hoe we mensen, dieren en dingen aandacht geven en liefde. Hoe we elkaar hoop kunnen geven bij het vechten tegen ziekten als kanker en aids. Hoe we daklozen huisvesten en zo aan Gods beschermende liefde gestalte kunnen geven. Hoe we juist in onze dagen, met zoveel mensen die over de rand van de samenleving vallen, kunnen werken aan gemeenschap en saamhorigheid en oprechte oecumene.

Daarvoor moet zijn levensadem ons weer bezielen, zodat ons geloof weer zacht, licht, water wordt en stromen gaat door de wereld. Moge het zo zijn.