Wat overkomt de Welbeminde?

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 233 niet laden
Nadat Jezus een eerste keer zijn komende lijden voorspeld heeft en tot navolging heeft opgeroepen, neemt Hij een drietal leerlingen mee naar de berg. Hij verandert daar van gedaante, tot verbijstering van de getuigen. Ze horen een stem die herhaalt wat reeds bij de doop in de Jordaan gezegd werd. Jezus wordt ‘de Welbeminde' genoemd. Datzelfde woord werd ook gebruikt voor Isaak: hij was de enige, ‘welbeminde' zoon van Abraham. En die zoon moest geofferd worden.

Het verhaal van Isaaks offer doet veel vragen rijzen. Hoe kan God zoiets eisen? Hoe kan Hij zo wreed zijn? De Schrift heeft hier allicht herinneringen bewaard aan oeroude tijden met heel primitieve religieuze gebruiken, zoals kinderoffers. De bijbel zou dit verhaal opgenomen hebben om te laten zien dat onze God dit soort offers juist niet wil. En inderdaad: Isaak werd niet geofferd. Maar liturgie is geen les in godsdienstgeschiedenis. Er moet een andere reden zijn om die passage in de veertigdagentijd voor te lezen.

De traditie heeft in de ‘welbeminde' Isaak de voorafbeelding gezien van die andere ‘Welbeminde', die eveneens naar een berg geleid wordt - niet naar de berg Moria, maar naar Golgota. Het volstond dat Abraham bereid was zijn zoon te offeren: ‘Ik weet nu dat u God vreest, want u hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden,' zegt God. Op die andere berg zal die andere ‘Welbeminde' Zoon wel de dood ingaan. Jezus doet dit vrijwillig. Kort voordien heeft Hij nog gesmeekt dat die beker aan Hem voorbij zou gaan, maar dat gebeurt niet. Hij gaat de dood tegemoet, in het besef dat het zo ‘moet' gaan, dat het de wil van zijn Vader is.

Dat God geen kinderoffers wil, is duidelijk. Hij is geen bloeddorstige God. Maar die waarheid neemt de aanstoot van Golgota niet weg, want daar blijkt dat de Vader wél wil dat zijn Zoon dit lot ondergaat.

De leerlingen die getuigen waren van de gedaanteverandering krijgen het uitdrukkelijke verbod er iets over te vertellen ‘voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan'. Dit is een refrein in heel het Marcusevangelie: niemand kan Jezus echt kennen als hij niet eerst meegegaan is tot op die andere berg. Daar is zijn kleed niet glanzend wit. Het is afgerukt. Zijn gestalte is afzichtelijk. Daar bloedt Hij dood. Niemand wil daar tenten bouwen. De drie getuigen van de transfiguratie zijn al op de vlucht geslagen voor die laatste berg in zicht kwam.

Met Isaak leek de vraag opgelost: onze God is niet bloed-dorstig. Hij wordt dit ook niet op Golgota. En toch moest het zo gaan. Het is nodig dat we de scherpe vragen die dit gebeuren oproept, onder ogen durven zien. Waarom moest Jezus, de Welbeminde, deze weg gaan? Wat bezielde Hem om daar ook zelf mee in te stemmen? Het zijn scherpe vragen. Maar we kunnen er niet omheen, anders kan het geen Pasen worden.