5° Vastenzondag B (2012)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 419 niet laden
Elke mórgen maken wij in zekere zin zo’n “uur”, zo’n moment, zo’n tijdstip mee: je moet opstaan, het veilige, warme, knusse bed verlaten om weer te gaan beléven of eventueel weer het hoofd te gaan bieden áán - wat de dag brengt. Als de vogels al heerlijk fluiten en er de belofte van zon is, dan sta je zelf misschien fluitend op. Er zíjn mensen die gemakkelijk opstaan, die zó hun bed uitspringen. Anderen hebben er méér moeite mee, zeker op een grijze dag of als de levensomstandigheden ook grijs en minder vrolijk zijn. Staat u/sta jij gemakkelijk op?

Afgelopen nacht hebben we “een uur ingeleverd”. Het uur, het jaarlijkse uur, het begin van de zomertijd, is weer gekomen. En hoe was dat voor u? Geen enkel probleem misschien? Of er toch een beetje tegen aan gehikt misschien? Was u op tijd of bent u te lang blijven liggen of hebt u zichzelf verslapen zelfs en hebt u met een schok zich op een moment gerealiseerd: O, het is al bijna kerktijd …

Misschien ergert u zichzelf wel terwijl ik deze woorden uitspreek en deze vragen stel. Soms merk ik: dat kan gebeuren, dat mensen, dat u, zich ergert aan dingen die ik zeg. Misschien is het ook vandaag het geval: wat een gezeur. Wat een non-probleem. Wat een peanuts. Wie maakt zich daar nou druk over, over de tijd om op te staan? Ach ja …

Het uur waarover Jezus vandaag in het evangelie spreekt is natuurlijk een ander soort van uur. Het is een uur van een andere orde en van een ander kaliber. Reeds in het begin van het Johannes-evangelie, in het tweede hoofdstuk ervan, waar wij horen hoe Jezus aanwezig is op een bruiloft in een plaatsje Kana; reeds dáár is van dat geheimzinnige uur mogen we wel zeggen; reeds dáár is daarvan sprake. Jezus’ moeder komt naar Hem toe en zegt tegen Hem: “Ze hebben geen wijn meer.” En Jezus zegt dan, het komt op ons nogal bot of zelfs grof over: “Vrouw, wat heb ik met jou te maken.” (Willibrordvertaling, 1995), of: “Wat wilt u van me.” (De Nieuwe Bijbelvertaling, 2004) “Mijn tijd/mijn uur is nog niet gekomen.” Hier, nu, vandaag, tien hoofdstukken verder in het Johannes-evangelie is dat uur dus wél gekomen en aangebroken.

“Onder degenen die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding waren ook enige Grieken. Dezen nu klampten Filippus van Betsaïda in Galilea aan en vroegen hem: ‘Meneer, wij zouden Jezus graag spréken.’ Filippus ging het aan Andreas vertellen en tenslotte brachten Andreas en Filippus de boodschap aan Jezus over.” Zo wordt het ons verteld, nogal precies, om niet te zeggen: omstandig. Het buitenland, “de wereld”, de grote wereld, begint belangstelling voor Jezus te krijgen. En dat is voor Hém, voor Jezus, precíes het teken: De wereld is klaar om te ontvangen wat Hij te geven heeft, ja geven móet.

“Het uur is gekomen”, zegt Hij. Om welk uur gaat het? Het gaat om een beslissend uur. “Het uur van de waarheid” zeggen wij. Het gaat om een cesuur, om een waterscheiding in Jezus’ leven. Er is voor Hem een leven vóór en een leven ná dit uur. Het bewustzijn omtrent dat uur, dat Hij dat zou gaan beleven, is van lieverlede in Hem ontwaakt, zo stel ik mij voor. Hij heeft naar dat uur toegeleefd. En nu is het er.

In uw eigen leven hebt u ook misschien wel uren gekend die er een beetje op leken, uren waaraan op dit moment misschien de herinnering komt bovendrijven: een uur waarop u een ontmoeting hebt gehad die de loop van uw leven heeft bepaald. Het uur van de ontmoeting met een geliefde, met iemand met wie je het leven bent gaan delen. Of ook: het uur van een bepaald doktersbezoek of het uur dat je een bepaald bericht ontving of een uur van vertrek, van afscheid; het uur dat je het laatst een deur achter je dichttrok of voor de allerlaatste keer iemands gezicht zag. Het is duidelijk, veelgeliefden, dat we in verband met Jezus, hier, op dit moment, in deze laatste sfeer zitten.

En toch, zoals Hij erover spreekt, Jezus, over dat uur … vastberaden en moedig klinkt het. Hier is niet iemand aan het woord die denkt: och hemel, mijn laatste uur heeft geslagen, ik ga ten onder, ik ga dood, máár hier spreekt iemand die afstevent op de vervúlling van Zijn leven, op de openbaring, op de bekendwording van de ultieme betekenis daarvan en in die zin op een overwinning, op een verhoging. “Bevorderd tot heerlijkheid” wordt er gezegd als een soldaat van het Leger des Heils, denk aan de onvergetelijke majoor Bosshardt (1913-2007); als die sterft.

“Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt” zegt Jezus. “(…) als de graankorrel niet in de aarde valt blijft hij alleen; maar als hij sterft brengt hij veel vrucht voort” – we spreken de woorden altijd uit als we het gekiste lichaam van een gestorven christen of christin in de geopende aarde zaaien …

“Wie zijn leven bemint verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat zal het ten eeuwigen leven bewaren.” – Die woorden over dat “haten van zijn leven in deze wereld” klinkt ons nogal cru in de oren en strookt ook helemáál niet met hoe mensen, de christenen inclusief, gemiddeld in het leven staan en wénsen te staan met wijntje en trijntje en taartje en reisje hierheen en reisje daarheen. O wat is het moeilijk, dierbare parochianen, om niet al nú, nog volop in de vastentijd, aan de paaseitjes te gaan … Gelukkig is het weer zondag vandaag.

Je leven in deze wereld haten. Het shockeffect van deze woorden is er ongetwijfeld niet voor niets veelgeliefden. Er ís een leven, wáárd om voor te sterven. Laat deze wereld met al z’n geneugten, met alles wat je kunt zien en voelen, ruiken en proeven, ervaren en bewijzen, laat die wereld voor jou niet alles zijn. Ga er niet geheel in op, want anders ga je er geheel méé en ín ten onder: dat als die materiële wereld voor jou ophoudt er voor jou ook verder niets meer is. Néé, er is een spes altera vitae zoals je wel eens op oude grafstenen ziet staan. Je mag hoop hebben op een ander leven. Ons leven op deze aarde hééft een dimensie en een kwaliteit die je níet kunt determineren en vast kunt pakken, maar die er wel degelijk ís en die blijft, ook voorbíj deze wereld, en dáár en dán, voorbij tijd en ruimte ook, zal dat “andere leven” als een nieuwe lente bloeien.

Kunnen wij dit nog geloven veelgeliefden? Is zoiets geen onhoudbaar geworden wensdenken? Onze cultuur lijkt zich hoe langer hoe meer van zo’n gelovig bewustzijn omtrent een ander onaantastbaar leven vandaan te bewegen ...

Afgelopen vrijdag was ik aanwezig, in een Noord-Hollands dorp boven het IJ, bij de uitvaart van een oude dame, een moeder van vier volwassen zonen. De afscheidsviering vond plaats in een klein, heel aardig protestants kerkje. Een grote bijbel lag opengeslagen bovenop een kansel, maar er werd niet uit voorgelezen. Een voorganger of –gangster was er niet. De uitvaartleidster vervulde een heel klein beetje die rol, maar haar rol was tot een minimum beperkt. De echtgenoot en de zonen van de gestorven vrouw, hun vrouwen en kinderen voerden zélf heel goed en liefderijk het woord. Wij luisterden naar mooie en niet al te droevige muziek, “Ne me quitte pas” van Jacques Brel bijvoorbeeld. Ik vond het eigenlijk een heel mooie en bevredigende uitvaart en heb God eigenlijk niet gemist. Hij was er dan ook bij. De heerlijke lentedag, de genade van de plek – dat kleine kerkje, de opengeslagen bijbel en vooral: de geweldige rijkdom van al die mensen groot en klein, oud en jong, dáárin liet Hij zich zien, voor mij wel tenminste. In en door dat alles werden wij opgetild. “Waiffie, A Dieu”. Met die woorden beëindigde de West-Friese echtgenoot van de gestorven vrouw, uit dezelfde regio afkomstig, zijn toespraak. “Waiffie, A Dieu.” Het was de enige keer dat God genoemd werd - verhuld, in het Frans, in een groet die ook in niet-godsdienstige zin kan opgevat worden. Maar het was, in deze omstandigheden, genóeg.

“Nu is mijn ziel ontroerd”, zegt Jezus. “Wat moet ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom juist ben ik tot dit uur gekomen. Vader, verheerlijk uw Naam.” In de hemel is er geluid. Het dondert denken mensen. Anderen horen de stem van God: “Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.” Wat in Jezus zelf de diepste stem is, die stem kan ook in de kosmos beluisterd worden. Jezus wórdt en voelt zich ten diepste bevestigd dat wie Hij is en wat Hij te geven heeft, juist in en door Zijn wijze van sterven zal blijken en zal gebeuren. “Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven zal Ik allen tot Mij trekken (…)” – woorden die vooruitwijzen naar Zijn lichaam dat op het kruis zal omhoog, zal ten hemel geheven zal worden.

Ach ja, die hemel, het blauw, het hemelsblauw van deze dag. De hemel, het verdwijnpunt, de geweldige ruimte waarin alles oplost. De hemel, veelgeliefden, lacht ons toe. Om met de profeet Jeremia vandaag te spreken: Haar wet is ons binnenste, is gegrift in ons hart. “Niemand hoeft een ander nog voor te houden: Leer de Heer kennen. Want iedereen, groot en klein, kent Mij.” Afgelopen vrijdag, bij die uitvaart, maakte ik er iets van mee. Daar was geen voorganger nodig. De mensen in kwestie wisten en konden het geheel zelf. Zij spraken uit hun hart. Hun hart sprak. Mogen ook wíj het in alle omstandigheden, ook de moeilijkste, in en met Jezus’ kracht doen. Amen.