God, wees mij genadig

 

Twee mensen gaan naar de tempel: een Farizeeër en een tollenaar (Lc. 17,9-14). Hun naam is ons niet bekend. Zij hebben wellicht nooit bestaan, tenzij in het verhaal van Jezus. Jezus vertelde over hen een parabel. Met deze parabel over een hoogmoedige Farizeeër en een rouwmoedig tollenaar schokt en ergert hij voor de zoveelste keer zijn toehoorders (Lc. 5,30-31; 15,1-2). Hij stond immers tegenover mensen die, overtuigd van eigen gerechtigheid, de ander minachten.

Het gebeurt bijna elke dag dat mensen neerkijken op anderen. Jezus heeft het zelf herhaaldelijk ondervonden. Zitten wij trouwens niet in hetzelfde schuitje? Zo vlug achten wij ons beter dan de anderen en spraken we discriminerend over buren, over vreemden, over andere volkeren. We blijven de wereld opdelen in goeden en slechten, in werkers en nietsnutten, in deftige Vlamingen en slordige vreemdelingen, in slimmen en dommen, in aangepasten en onaangepasten, in zij die geld opbrengen en zij die geld kosten, in gezonden en gehandicapten, in volmaakten en zondaars, in hen die wonen op de hoogste punten van Vorst en anderen die wonen in buurten van Molenbeek.

Stel je niet hooghartig op

Jezus wil met zijn parabel onze waardenschaal juister richten. “Kijk met het oog van God naar mensen”, zegt Jezus. U zult merken dat wie zoals de tollenaar niet meetelt, lof verdient en dat wie zich zoals de Farizeeër verheft, een blauwtje zal oplopen. Nochtans was niet elke tollenaar goed en was niet elke Farizeeër slecht. Jezus had vrienden in beide groepen. Mattheüs was een tollenaar en Nicodemus, lid van de Hoge Raad. De balans van Jezus neigt toch over naar de groep van de tollenaar. Hij had een voorliefde voor hen. Mannen en vrouwen van zijn slag hebben meer kansen in het Rijk Gods. Hoe komt dat?

Opletten met vergelijken

Wat was er verkeerd aan de Farizeeër uit het tempelverhaal? Hij deed toch geen slechte dingen. Hij onderhield foutloos de wet zoals het hem was voorgehouden. Hij stond getrouw een tiende af van zijn inkomsten en gaf dus veel meer dan wij met de 0,7 procent van ons bruto-nationaal inkomen besteden aan ontwikkelingswerk. Hij vastte geregeld. Daardoor deed hij wellicht aan gezondheidspreventie en bleef hij gespaard van welvaartsziekten.

Volgens de wetten van de reclame is het niet verkeerd het goede dat wij doen bekend te maken. Zij hanteert niet de leuze: Doe goed en verdwijn. Maar zij verkondigt dat wie het goede doet, dit ook moet zeggen. Vandaar dat mensen bewegingen, bedrijven zich zo inspannen om in het nieuws te komen en op het scherm te verschijnen.

Het verkeerde bij de Farizeeër is dat hij vergelijkt en vooral dat hij zich boven de tollenaar plaatst. Hij verheft zich boven de anderen en ziet met misprijzen op hen neer. Wij mogen van onszelf noch van onze groep en club denken dat wij volmaakt zijn en de enige goede. Elke medemens, elke man of vrouw, heeft een talent, een vaardigheid en kunde waardoor zij op dat punt mijn meerdere zijn. Wij zijn allen een schakel in de keten.

“Wie naar het altaar gaat, zie toe dat hij niet haat en op geen broeder neerziet. Liefde is enkel eerbied.” (ZJ 534)

Weten waar je staat

De tollenaar stelt zich gans anders op dan de Farizeeër. Hij vergelijkt zich niet zoals de hoogmoedige met anderen, maar hij kijkt naar God. Hij rakelt niet alles op wat hij gedaan of misdaan heeft. Hij vertrouwt zich toe aan God en hoopt op Gods barmhartigheid. Hij hecht geloof aan psalm 34: “De Heer is nabij voor rouwmoedige harten. Hij helpt wie zijn schuld erkent.” Deze psalm 34 wordt op deze zondag als tussenzang aangereikt.

Misschien had de tollenaar psalm 51 verinnerlijkt en kende hij psalm 86, waarin wie arm is en ellendig, tot God om erbarmen bidt:

“U bent mijn beschermer, ik behoor U toe,

Verlos uw dienaar, ik vertrouw op U,

Want U bent mijn God.

Ontferm u, Heer, over mij,

Ik roep U alle dagen aan.

Verblijd het gemoed van uw dienaar, o Heer,

Mijn verlangen gaat uit naar U.

U, Heer bent goed en U schenkt vergeving,

U bent liefde voor iedereen die U aanroept.

Luister, Heer, naar mijn bidden en smeken,

Luister naar mijn roep om medelijden.

Ik roep U aan in dit uur van mijn nood;

Ik weet: U zult mij verhoren.”

Het gebed van de tollenaar is heel kort: “God, wees mij zondaar genadig.” De tollenaar weet waar hij staat. Een nederige houding houdt niet in dat wij ons onszelf kleineren of verachten, maar dat wij in waarheid voor God gaan staan. Hij kent en doorgrondt ons. Bij Hem is geen aanzien van persoon (Jezus Sirach, 35,15).

De tollenaar stond op een afstand van de Farizeeër. Wij veronderstellen dat hij een bescheiden plaats opzocht. Hij had geen eigen kerkstoel. Hij was tevreden met de laatste bank. Misschien stond hij achter een kerkpilaar omdat hij daar onopgemerkt kon knielen of staan. Een kerkcriticaster bad: ‘Heer, geef me een kerk met pilaren om er te kunnen in bijten.” Het gebed van de tollenaar was anders: “Heer, kijk me aan wanneer ik me verschuil achter een pilaar.”

Deemoed

Het komt niet aan ons toe om te bepalen waar de tollenaars en waar de Farizeeërs zitten, noch om de mensen van de laatste rijen te eren als nederige tollenaars en die van de voorste rijen uit te schelden voor hoogmoedige Farizeeërs. Wij moeten niet op andermans borst kloppen maar op eigen borst. Wij laten ons oproepen door de deemoed van de tollenaar en door het eenvoudig geloof van medemensen. De hedendaagse rouwmoedige tollenaar gaat misschien stiekem naar een bedevaartplaats en bidt er met Guido Gezelle: “O Maria, die daar staat, gij zijt goed en ik ben kwaad. Wilt u mijn arme ziele gedenken, ik zal u ene Ave Maria schenken.”

Misschien treden de moderne tollenaars en tollenaressen in het spoor van de Brusselse kunstenaar Michel de Ghelderode. Hij hield veel van het beeld van Onze Lieve Vrouw van Eenzaamheid, een Spaanse madonna in de Brusselse Kapellelkerk. Bij het beeld hangt een tekst van Michel de Ghelderode. “Er komen slechts enkele weduwen bij haar om te bidden. Heel zelden blijft een man bij haar staan. Het is dan altijd een oude man. Ik kom haar opzoeken ’s morgens vroeg en soms ’s avonds laat. Ik ga in het hoekje voor haar altaar zitten. Ik groet haar en ik blijf zitten in stilte. Ik zeg niets. Ik vraag niets. Ik heb haar niets te vertellen. Haar aanwezigheid alleen werkt heilzaam.”

Je diepste diep.

Misschien komen de moderne tollenaar en tollenares zelden een kerk binnen. Maar onverwacht kan in hun leven het moment doorbreken waar zij beseffen dat leven meer is dan grof geld verdienen en dat wij niet het recht hebben mensen uit te buiten. Misschien bidden wij dan, wanneer de stilte ons raakt: “Heer, zet mij op een nieuw weg. Heer, ik kom tot U met al mijn kwaad. Wees mij genadig.”

Wij worden een tollenaar met deemoed wanneer wij het diepste geheim van onszelf ontdekken, namelijk dat God ons diepste diep is en dat hij ons steeds nieuwe kansen biedt. Mens, wie ben ik? Wat is mijn zwakke en mijn sterke kant?

De tollenaar reikt ons een gebed aan dat elk van ons kan bidden. God, wees mij genadig. Zulk een gebed spreken wij ongeveer uit in het Wees gegroet. Wij kunnen daarin een woordje aanvullen en bidden: “Heilige Maria, moeder Gods, bid voor ons arme zondaars en voor mij de eerste onder hen.”

Te weten dat wij door God gewild, geliefd en bemind zijn, geeft ons vertrouwen om te bidden: ‘Heer, ik sta voor u in leegte en gemis. Kom en vul ze. Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft” (ZJ 924)

In dit jaar van de barmhartigheid kwam het gebed van de tollenaar op het voorplan te staan. God reikt zijn barmhartigheid aan zowel aan de tollenaar als aan de Farizeeër, zo zij en wij ons voor Hem opstellen. De deur van Gods barmhartigheid staat open. Wie tot hem bidt om erbarming, kan zijn vergeving ontvangen. In het sacrament van de verzoening en de vergeving biedt God ons herstel en een nieuw begin aan. De kern van de biecht is de belijdenis dat wij zondaar zijn en dat wij op Gods erbarmen mogen vertrouwen en kunnen herleven.

Erbarme dich

Luisteraars van Radio Klara hoorden dit jaar langs het Klarafestival veel muziek rondom het thema Erbarme dich. In een aria van de Mattheüspassie bidt Petrus om ontferming nadat hij Jezus had verloochend. De luisteraars thuis hoorden op de radio commentaar van inleiders, aan wie werd gevraagd wat barmhartigheid bij hen oproept. Daar zijn heel mooie dingen gezegd over passie en compassie, lijden en medelijden.

De ene staat er weigerig tegenover. Dit uit vrees dat dit een verkeerde verhouding schept tussen hen die barmhartigheid betonen en zij die ze ontvangen. Hij verkiest gerechtigheid boven barmhartigheid, alsof die twee elkaar zouden uitsluiten.

Anderen vinden de houding van barmhartigheid uiterst belangrijk. Zij is een hoofdthema bij paus Franciscus. Hij heeft er een bijzonder jaar aan gewijd. Hij hoopt dat de barmhartigheid niet ophoudt op het einde van dit jaar.

Barmhartigheid tilt op, geeft nieuwe kansen, pint niet vast op wat verkeerd is geweest. Slechts wie perfect is heeft deze niet nodig;

Ben ik zo volmaakt dat niemand mijn gebreken moet verdragen?

Ben ik zo zeker dat ik nooit val en dat ik nooit de hand van een andere nodig heb om opnieuw recht te komen?

Met de tollenaar bidden wij: “O God, genade voor een arme zondaar.” Wij hopen dat we met hem gerechtvaardigd naar huis mogen terugkeren.