Om te redden wat verloren was (Lc 19,10)

De dag van de doortocht van Jezus in Jericho heeft twee mensen blijvend getekend.  De ene zat aan der rand van de weg; de tweede was in een boom geklauterd op zoek naar een goede uitkijkpost.

De ene was een arme blinde man, een bedelaar (Lc. 18,15).  De tweede had carrière gemaakt.  Hij was oppertollenaar, hij verdiende veel geld (Lc. 19.2).  Toch was hij er niet zo gelukkig mee.  Klein van gestalte had hij gestreden om zich te affirmeren.  Hij besefte geleidelijk dat hij niet eerlijk te werk was gegaan. 

Allebei hadden ze vernomen dat Jezus voorbij zou komen.  Deze was op weg naar Jeruzalem en trok door Jericho.  Jezus was maanden actief geweest in Galilea en had er grote aanhang.  Hij had een stel volgelingen.  Hij was nochtans veeleisend.  Hem ontmoeten betekende meestal anders gaan leven.

Er waren veel nieuwsgierigen op de weg.  Een massa kwam te been.  Die anonieme massa wil Jezus voor zich inpalmen.  De blinde riep op Jezus en de massa hield de man tegen.  Ze veranderde van mening als Jezus zelf bleef staan en naar de blinde toeging.  De kleine Zacheüs zat verborgen in zijn boom.  Een kortstondige veilige plek.  Jezus ziet hem.  Hier is de massa eerder ontstemd.  Zij was het nog meer wanneer Jezus halt hield en Jericho uit zijn boom riep en zich zelf uitnodigde om bij Zacheüs aan huis te komen (cf Lc. 5,30; 7;34; 15,2).  De weerstand die Jezus hierbij ondervindt, keert terug wanneer Petrus in de Handelingen van de apostelen het huis van Cornelius binnengaat.  Daar zijn het christenen die morren en het gedrag van Petrus kwalijk nemen.  “Gij hebt het huis van onbesnedenen betreden en met hen gegeten” (Hnd. 11,2-3). 

Een ontmoeting met Jezus is voor Zacheüs een ommekeer.  Zacheüs geeft zijn werk niet op. Hij zal het voortaan anders aanpakken.  Hij ziet het onrecht in dat hij deed.  Hij begreep dat als God hem vergeeft, hij anders met de mensen moet omgaan.  Pas als hij zoals God de mensen vergiffenis schenkt, kan hij Gods vriend zijn.

De Heer heeft me gezien.  Hij heeft mij met name geroepen.  Dit kunnen de twee voortaan zingen.  Na hen zijn er zo vele die dit beamen.  Door de blik en met het woord worden contacten gelegd, verstevigd.  We worden persoon voor iemand anders.  Niets is zo persoonlij als de blik.  Ik kijk naar iemand en iemand kijkt naar mij. 

Is dit nog mogelijk in de grote anonimiteit en de enorme drukte?  Wat gaat er om bij al die mensen in de auto’s en in de volle treinen op de piekuren?  Waar zijn ze mee bezig?  Soms vang je iets op van hun luide telefoongesprekken.  “Niet elkeen moet weten dat mijn schat me konijntje noemt”; deze zin hangt aan de deur van het trein om bellers tot bescheidenheid te manen.  Niet elkeen moet weten dat het bij hen thuis scheef zit of welke transactie ze verrichten.

Broeder Stephen (Taizé) wijdde een atelier aan het mysterie van het gelaat.  Hij toonde foto’s van tien fotografen, foto’s van kinderen, oudere, thuislozen, soldaten.  Hij gebruikte teksten van Olivier Clement.  Deze vertelt hoe de blik van een kind hem het leven heeft gered.  Hij voelde zich gedeprimeerd en was levensmoe.  Hij was maar 16 jaar.  In de bus, waar hij instapt, voelt hij dat iemand hem aankijkt.  Als je dat voelt kan dit een brandende wonde zijn of een hand op de schouder gelegd.  “Een meisje van 4 of 5 keek me aan.  Ik had het meisje nooit gezien en heb het niet meer teruggezien.  Het kind lachte naar mij.  Haar lach verdreef het drama in mijzelf.  Ik verstond dat het licht niet loog dat uit haar ogen straalde” (O. Clément, L’autre soleil). 

“Ontmoeting zet je op weg” de slogan van de campagne van Missio in 2012.  Zacheüs’ verhaal gaat verder in hedendaagse Zacheüssen.  Henry Quinson zegt een goed betaalde job als trader op.  Hij stichtte in 1997 te Marseille de fraternité Saint Paul om kansarme jongeren te helpen bij hun integratie.  Hij was raadgever bij de filmopname Des hommes et des dieux (Thiberine) en schreef Moine des cités. De Wall Street aux Quartiers Nord de Marseille.

“Ik kwam voorbij en zag je”, een prachtige zin over Gods liefde voor Israël (Ez. 16,6).  God zelf zoekt het verloren op (Ez. 34,16).  Lukas neemt deze uitspraak over uit het boek Ezechiël en hij ziet haar verwerkelijkt in het optreden van Jezus (Lc. 19,10; 5,32).  Jezus is gekomen om zondaars te redden.  Jezus doet wat de HEER deed voor zijn volk.  “Christus werd door de Vader gezonden ‘om aan de armen de blijde boodschap te brengen,...de verdrukte harten te genezen (Lc. 4,18), ‘om te zoeken te zoeken en te redden wat verloren was”’ (Lc. 19,10): evenzo omringt de Kerk met liefde al degenen die door menselijke zwakheid getroffen zijn, meer nog, in de armen en lijdenden erkent zij het evenbeeld van haar arme en lijdende Stichter; zij spant zich in om hun ellende te lenigen en Christus zelf is het die zij in hen wil dienen” (Lumen Gentium 8).  Ongeveer hetzelfde herhaalden de concilievaders in het conciliedecreet over de missieactiviteit van de kerk (Ad Gentes 3).

Ik heb maar een echte zekerheid: het lijden beluisteren is een belangrijke taak van christenen.  Dat maakt ons pas geloofwaardig.  Als we de pijn niet nabij zijn, hebben onze woorden geen betekenis” (Herman Cosijns, Kerk en Leven 11.01.12).  Op die wijze kunnen wij elke dag gestalte geven aan het woord van Jezus: “Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen” (Lc. 19,9).

********

De Tsjechische priester en denker Tomas Halik (1948) brengt Zacheüs ter sprake in zijn boek: "Geduld mit Gott". Hij doceert Sociologie in Praag en is rector van de Universiteitskerk. Hij kent van binnen uit goed de gevoelens van een aantal atheïsten, die wijzen op de afwezigheid van God.  Ook gelovigen worstelen met Gods afwezigheid en diens zwijgen. Het vergt van onzentwege geduld, die we kunnen beleven in geloof, hoop en liefde.  Hij citeert in dit verband : “Geduld met anderen ist liefde, Geduld met mezelf is hoop, Geduld met God is geloof.” De tollenaar Zacheüs is een van die mensen, die afstand houden, maar door gesprek en dialoog aan waarde winnen en God nabij komen.