Maar een mens mag niet opgeven

5e zondag door het jaar         Cyclus C         2013                    Jes 6, 1-2a.3-8 

                                                                                                                                                                                                Lk 5, 1-11

 

Maar een mens mag niet opgeven

 

 

Beste vrienden,


„Maar een mens mag niet opgeven... Ge kunt worden vernietigd, maar ge moogt niet opgeven“.  Deze woorden van de oude visser Santiago uit de roman “ De oude man en de zee” van Ernest Hemingway, vinden we wel niet in de bijbelteksten van deze zondag, maar ik heb de indruk dat Jezus juist die gedachte aan Petrus heeft willen overbrengen toen hun wegen zich voor het eerst kruisten en waarna Petrus de beslissing met de verst strekkende gevolgen van zijn leven heeft genomen.  Het begint er allemaal mee dat Jezus aan de oever van het meer van Genesareth opduikt. De mensen drommen om hem heen, ze willen horen wat Hij hun te zeggen heeft. Zijn reputatie was hem vooraf gegaan en zo wilden sommigen echt wel horen wat Hij te zeggen had;  anderen gingen gewoon verder met hun werk van alledag.  Jezus begeeft zich tussen de mensen, Hij komt daar waar hun dagelijks leven plaats heeft. Hij wacht niet af tot ze naar Hem toe komen, maar gaat op hen toe. Tot nu toe had Hij dat in zijn eentje gedaan, maar dat verandert ineens, als Hij zich doelbewust in de vissersboot, en ik zou zelfs zeggen in de levensboot, van Petrus neerzet.  En Petrus? Die beseft nog niet welke veranderingen dat in zijn leven zal teweegbrengen. Daar waar hij normaal het commando heeft en zijn bemanning leidt, daar neemt nu iemand anders het woord en onderricht de mensen. Voor Petrus is dat een eerste voorsmaakje voor wat het betekent om met de Heer in dezelfde boot te zitten.   
 
Maar wat Hij dan van Jezus te horen krijgt is voor hem echt benauwend. “Vaar uit op het meer! Werp jullie netten uit!“ Die jonge rabbi wil hem, de ervaren kapitein en visser van beroep, die het meer als zijn broekzak kent, en wie men over „vissen“ echt niets nieuws meer kan leren, nog eens laten uitvaren om te vissen.   Wat moet er daar allemaal door het hoofd van Petrus zijn gegaan aan innerlijke strijd? En toch, de anders zo impulsieve Petrus pruttelt maar heel weinig en aarzelend tegen. Want die nacht hadden hij en zijn bemanning geen geluk gehad en waren ze met lege netten terug in de haven binnengelopen. Uren van zwoegen – alles vergeefs. Ik kan me wel denken in welke stemming Petrus en zijn bemanning waren. Het zijn al die ervaringen van mislukking, pech en tegenspoed, die in elk leven voorkomen.  Verijdelde plannen, mislukte strategieën en levensprojecties die anders zijn gelopen: Ouders die zich de toekomst van hun kinderen anders hadden voorgesteld dan dat ze na lange studie en het behalen van een hoger diploma geen werk zouden vinden.  De droom van zo vele mensen van de grote liefde en van een toekomst samen die als een zeepbel is uiteengespat. Het verlangen om na een rijk gevuld beroepsleven samen eindelijk van het pensioen te kunnen genieten – en dan is daar plots die ziekte – en het overlijden van de geliefde partner.   
„Maar de mens mag niet opgeven...“ Ja, in romans laat zich dat goed lezen. Daar is meestal ook het happy-end gegarandeerd. Maar wat indien die zin het eigen leven betreft?  Wat mij aan Petrus het meest fascineert is zijn antwoord in deze voor hem toch uitzichtloze situatie: „maar als Gij het zegt, zal ik de netten uitgooien!“ Als Gij het zegt!  Petrus vertrouwt op het woord, en op diegene die het uitspreekt!  Al zijn angsten en zijn twijfels, de vrees om totaal voor schut te staan als hij naar die reizende predikant zou luisteren, die zijn allemaal plots verdwenen. Hij vermoedt: deze mens kan ik vertrouwen, want achter die woorden staat een mens die het goed met mij voorheeft. Met Hem kan ik oude ervaringen doorbreken; en als ik het waag, dan kan ik met Hem ook wonderen beleven.  Het resultaat van het uitvaren kennen we. Is het dan toch waar? Kan ik, als ik op God inga, soms ook raar opkijken van het resultaat?  Ik vermoed van wel. Maar daar is moed voor nodig – moed om eventueel ook tegen de eigen ervaringen in te handelen. Ik moet dan donkere nachten en lege netten kunnen uithouden. Vergeefse uitvaarten waarin zo veel kracht en hoop in werden geïnvesteerd; stormen, die me dooreen schudden en me verwarren.   Wie zoiets meemaakt en niet opgeeft – wie niet vastgeroest blijft zitten maar een nieuwe toekomst tegemoet wil gaan – en wie open staat voor de goede woorden en de eisen van Jezus, die kan met Hem ook een wonder beleven, net zoals Petrus en zijn vissers.  Wat Petrus toen is overkomen heeft echter ook sporen achtergelaten. Hij voelt zich klein, onooglijk, ellendig. Hij is ten diepste geschrokken van de gulle vrijgevigheid waarmee God al diegenen overlaadt die hij kan geloven en vertrouwen.  En hij hoopt alleen maar dat Jezus niet waar zou maken wat hij nu uitspreekt: Dat de Heer toch zeker niet van hem weg zou gaan. Zich zo te voelen zoals Petrus toen; wie kent dat gevoel niet? Wat is er mij al allemaal door het hoofd gegaan als ik twijfelde of wanneer ik ten gevolge van slechte ervaringen de moed niet had om mijn net nog eens uit te werpen? Waarom nog een keer? Waarom nog eens een mislukking riskeren, waarom me misschien nog eens belachelijk maken voor de anderen?  Wanneer men terug bij nul staat, uitgebrand en uitgeloogd zoals Petrus, dan komen er duizend redenen in je hoofd op, waarom je het beter niet nog een keertje zou proberen. Maar net op het ogenblik waarop ik de grenzen van mijn mogelijkheden bereik en wanneer ik die ook openlijk tegenover God uitspreek,  dan kan de beslissing vallen of ik voor Hem nog plaats heb in mijn leven. Dan voel ik, of ik nog maar alleen mezelf hoor praten of dat God ook nog in mij te woord kan komen: Probeer het toch nog maar een keer! Omdat ik het je vraag. Herinner je aan al datgene wat je, met mijn hulp, al gelukt is.  En dat is beschamend veel! In het verhaal van Hemingway deed de oude visser de vangst van zijn leven en daar bleef op het einde niets meer van over. Ook Petrus en zijn mensen deden de vangst van hun leven, maar ook voor hen was er reeds lang een andere weg uitgestippeld. Dat is het volgende waagstuk, de grootste uitdaging waar Jezus hem mee confronteert: „voortaan zal je mensen vissen”.    Ja, Jezus heeft deze visser, met alles wat hij aan ervaring meebrengt, dringend nodig. Daarmee moet hij, net zoals Jezus zelf, naar de mensen toegaan, naar hun noden luisteren en ze voor de boodschap van het Rijk Gods warm maken. Hij moet, figuurlijk gesproken, de mensen zodanig in Gods zaken betrekken, dat ze er niet meer van loskomen.  Waar hij nu het net van Gods liefde zal uitwerpen, daar zal hij mensen aan land trekken, met hen iets nieuws beginnen en hen overal waar het leven hen dreigt te ontglippen, vaste grond onder de voeten geven.  En wat blijft er in mij over van dat Petrusverhaal? Als ik voor mezelf besloten heb om Jezus in mijn levensboot te laten komen, dan zal Hij me vroeg of laat één en ander vragen. Misschien wel meer als me lief is. Maar ik mag er steeds op vertrouwen dat Hij altijd bij me is, dat Hij ook met mij iets nieuws wil beginnen; dat Hij me het vertrouwen schenkt om nog eens uit te varen, ook wanneer dat zinloos lijkt; dat Hij me helpt om al die angst en twijfels, al die slechte ervaringen uit het verleden, om te vormen in krachtige en vertrouwvolle stappen naar voren.   En wanneer ik dan toch weer eens op mijn neus terecht kom en klein en gelaten op de grond lig, dan zegt Hij tegen mij: „ge moet niet bang zijn!” Dat is een zin die God ons regelmatig toeroept. „Ge moet niet bang zijn!“ laat dat zinnetje dan ook ons christelijk levensgevoel, ons vertrouwen, onze uitstralingskracht en onze overtuigingskracht voor anderen weergeven.  Amen.