5e zondag door het jaar C - 2016

Zusters en broeders,

Zoals zo dikwijls horen we ook vandaag in het evangelie een verhaal dat echt aan ons lijf blijft plakken. Het begint met de menigte die aandringt dat Jezus hen zou onderrichten, en Hij gaat in een vissersboot zitten om vanop het meer het Woord van God te verkondigen. Nadien is er zijn opdracht om verder in het meer te varen en de netten uit te werpen, met daarop de reactie van Petrus. Dan is er de wonderbare visvangst en Petrus die zichzelf een zondig mens noemt.  

Bij dat verhaal kunnen we ons direct afvragen welke rol wij erin zouden spelen. Dringen ook wij, zoals die menigte, aan dat Jezus het Woord van God zou verkondigen? Luisteren wij dan naar wat Hij zegt, en gaan we de weg die Hij ons aanwijst? Of gaan we liever onze eigen weg, omdat we denken dat we het beter weten. Zoals Petrus. Hij is een visser en Jezus is een schrijnwerker; wat zou die van vissen afweten. Hoor je het Petrus ook zeggen: ‘Jezus, de hele nacht hebben gevist en niets gevangen. En nu zeg Jij dat we onze netten moeten uitgooien. Weet Je dan echt niet dat er overdag niets te vangen is? Maar goed, als Jij het zegt, zullen we het maar doen, zeker? Al is het maar om u te plezieren.’

Het klinkt zo herkenbaar. Misschien zeggen of denken ook wij soms: Dag en nacht doe ik mijn best voor mijn gezin, mijn familie, de parochie, voor mensen met problemen, echt voor iedereen, en wat krijg ik in de plaats? Zelfs een ‘dank u wel’ kan er meestal niet af. Maar wellicht zijn we dan, net als Petrus, te negatief, want die zijn woorden zijn nog niet koud of zijn netten scheuren al bijna van de vis. Zo zien we meteen het diepgaande verschil als Jezus wél en als Hij niet op de boot zit. Met Hem kan de vangst niet op, zonder Hem wordt het niets. Zo is het ook in de boot van ons leven. Als we alleen onze eigen weg gaan en ons eigen ding doen, bereiken we niets. Maar als we doen wat Jezus ons voorhoudt, dan kan de oogst niet op. Niet te verwonderen dat Petrus zegt: ‘Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens.’ En waarom is hij een zondig mens? Omdat hij zijn eigen weg wilde gaan, en niet die van Jezus. En daarop volgt dan het bevrijdende antwoord van Jezus: ‘Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen.’

‘Wees niet bevreesd’, zegt Jezus. We moeten dus niet bang zijn dat Hij ons ooit een  onmogelijke weg zal opsturen, en nog minder dat Hij ons slechte daden zal opdragen. Hij zal alleen mensenvissers van ons maken. En wat is dat: mensen vissen? Dat is zich inzetten voor anderen, en hen de weg wijzen naar een menswaardig bestaan. Ik denk daarbij aan missionarissen, aan Artsen zonder Grenzen, aan ik weet niet hoeveel hulporganisaties, aan de ontelbaar veel vrijwilligers in kerk en parochie en in alle denkbare verenigingen. En ik denk ook aan aalmoezeniers in ziekenhuizen en gevangenissen, aan verpleegkundigen, en aan zoveel andere mensen die, zonder dat ze het misschien zelf beseffen,  allemaal mensenvissers zijn, want ze zetten zich in voor anderen, voor mensen die in het diepe duister leven, en die verlangen naar licht. Weg uit de diepe duisternis van de armoede, van het onrecht, van de wanhoop, van de zelfverblinding, en met de hulp van mensenvissers op zoek naar het licht van geloof en hoop, van vertrouwen en zelfvertrouwen, van liefde en vrede.

Zusters en broeders, in de eerste (tweede) lezing noemt Paulus zichzelf een misgeboorte, want hij heeft Gods Kerk vervolgd. Maar door de genade van God is hij geworden wie hij is, en dat is een verkondiger van Jezus. In het evangelie noemt Petrus zichzelf een zondaar, en ook hij wordt, net als Paulus, een onnavolgbare mensenvisser, zoals Jezus hem gevraagd heeft. Zijn ook wij, net als Petrus en Paulus, nederig genoeg om onze tekortkomingen toe te geven, en proberen ook wij  mensenvissers te zijn? En zien ook wij in dat we zonder Jezus en zonder Gods genade nooit de goede weg zullen gaan: de weg van liefde en vrede tot in Gods eeuwigheid.

Laten we, in Jezus’ naam en met zijn hulp, proberen goede mensenvissers te zijn. Amen.