Maar wee u, rijken (2010)

 De vlakterede van Lucas is niet vlak en effen, maar pittig en prikkelend.  De liturgie in het leesjaar C neemt er drie zondagen voor.  In dit jaar 2010 krijgen we enkel de aanzet te horen. 

Lucas is in zijn vlakterede en in gans zijn evangelie niet mals voor de rijken.  Ze zijn niet zijn beste vrienden.  Hij hekelt de rijke die geen oog heeft voor de arme Lazarus (Lc. 16,19-31).  Hij spot met de rijke boer, begaan met de bouw van grote schuren (Lc. 12,1-21).  Hij is droevig om de boze rechter, die zich noch om God noch om zijn gebod bekommert en die de arme weduwe doet wachten bij de rechtspraak (Lc. 18,2-6).  In onze jaren van economische en financiële crisis zou Lucas zijn weespreuken verder concretiseren met de hoge bonussen van bankiers en topmanagers en de moeilijke levenssituaties van kansarmen.  

Lucas schrijft de rijken niet af.  Hij roept hen op om te delen met de armen.  Lucas weet dat Jezus zich begaf in hun gezelschap, vooral bij tollenaars.  Deze belastinginners waren geen arme jongens.  Zacheüs een van hen kan na zijn bekering mild delen met de armen (Lc 19,1-10). 

"Wee u."  Het zijn kwade woorden aan het adres van welstellende en verzadigde medemensen.  Goed dat de Schrift zulke woorden hanteert.  Het vermijdt een eenzijdig beeld alsof alles zoet en goed is.  Het is goed dat deze harde woorden vallen om ons te behoeden voor een al te zoet christendom met enkel zalvende, mooie, sussende lieve woorden.  Wij mogen geloven in de goedheid van de mens, maar evenmin onze ogen sluiten voor het kwaad dat schuilt in eigen hart en het kwaad dat op de wereld zo veel onrecht veroorzaakt.  

De vlakterede van Lucas heeft gelijkenissen met de bergrede van Matteüs.  Beide evangelisten gaan terug naar eenzelfde bron.  Lucas is korter en voegt de weespreuken toe aan de zaligspreking.  Dat doet Matteüs niet.  Lucas heeft vier zaligsprekingen; Matteüs heeft er negen.  "In veel gevallen voelen de uitspraken van Jezus in de versie van Lucas ongemakkelijker aan dan bij Matteüs.  Ze klinken meer als aforismen en botsen harder tegen het trommelvlies aan.  Voor veel onderzoekers is dat een aanwijzing dat Lucas de bewoordingen van de Quelle (hun gemeenschappelijke bron) minder literair heeft ingekleed dan Matteüs" (P. Schmidt, Ongehoord, p. 59-60).

 In de vlakte staat een grote volksmenigte bij Jezus, maar deze spreekt hoofdzakelijk zijn leerlingen toe.  "In de zaligsprekingen van Lucas richt Jezus zich als een apocalyptische profeet tot mensen die in een weinig benijdenswaardige toestand verkeren: de armen, zij die reden hebben om te wenen, die honger hebben en die vervolgd worden.  Verschoppelingen die nooit aan de bak komen.  Dat Lucas de armoede en de honger letterlijk bedoelt, blijkt voldoende uit de weewoorden die erop volgen.  Ook elders in zijn evangelie toont hij opvallend veel aandacht voor armoede en wijst hij op de noodzaak van materiële onthechting om Jezus te volgen (Lc. 12,13-14; Lc. 14,28-35).  Sprak Jezus van Nazareth werkelijk in die zin?  Met absolute zekerheid kunnen we het niet meer reconstrueren.  Een van de problemen daarbij is namelijk het feit dat Jezus zich in het Lucasevangelie uitdrukkelijk tot zijn leerlingen richt (Lc. 6,20).  Maar waren die tijdens het leven van Jezus er al zo ellendig aan toe?  Waarschijnlijk denkt ook Lucas hier aan arme en vervolgde christenen van zijn tijd en hebben we derhalve te maken met een zekere verglijding ten opzichte van de oorspronkelijke situatie.  Als het echter waar is dat Lucas de oorspronkelijke zaligsprekingen van Q (zijn bron) meer ongemoeid heeft gelaten dan Matteüs, dan is het niet onmogelijk dat we bij hem nog de dreigende, verontrustende stem van de historische Jezus hebben, verontrustend voor rijken en machtigen, voor hen die op eigen vermogen bouwen.' (P. Schmidt, op. cit., p. 65).  Een kameel komt gemakkelijker door het oog van een naald, dan een rijke in het koninkrijk Gods (Lc. 18,25). 

De zaligspreking bij Lucas is niet meteen een ethische oproep.  "We horen geen aansporing tot een bepaalde levenswijze - Jezus roept zijn leerlingen niet op om honger te lijden of te wenen - maar wel een toezegging van heil, wanneer het rijk Gods zal doorbreken, een omkering van de situatie."  Van bij het Magnificat weet de lezer van het Lucasevangelie dat de komst van de Messias een ommekeer betekent.  "In het Magnificat wordt met de komst van de Messias een gelijkwaardige omkering van de situatie beloofd als in de zaligsprekingen."  Hij stoot heersers van hun troon.  Lucas laat er Maria zingen: "Alle geslachten zullen mij prijzen."  Maria symboliseert Israël en de Kerk van Christus.  "Lucas zaligsprekingen behoren voornamelijk tot de categorie van de eschatologische gelukwensen.  Eenvoudig uitgedrukt: 'Nu zitten jullie in de miserie, maar heb goede moed, wees blij, God komt om jullie lot te keren.'  De lucaanse zaligsprekingen doen sterk denken aan het bekende woord: 'Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.'" (P. Schmidt, op. cit. p. 65-66).  

Mensen kunnen kiezen voor een arme levenssituatie.  De kerk heeft zelfs een zonderlinge bedelaar als Benoit Labre (1748-1783) heilig gesproken.  Hij is de patroon van daklozen.  Maar armoede op zich is geen goed.  De arme kan slechts geprezen worden als er zich iets verandert in zijn situatie.  Armoede op zichzelf prijzen zou cynisch zijn.  Armoede verandert pas als rijken beginnen te delen, als de verdelende rechtvaardigheid werkt en structurele oplossingen worden geboden.