handen omhoog

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 198 niet laden

HIEP HIEP

Mijn broer is op D-day geboren. In zijn boekenkast staat een fotoverslag over de landing van Amerikaanse soldaten op de kust van Normandië. Een keer per week komt zijn jongste kleinzoon Janno op bezoek. Janno is nog geen twee jaar. Het mannetje dribbelt steevast naar de boekenkast en grijpt er de foto's van D-day uit. Hij beklimt daarmee de dichtstbijzijnde schoot, slaat het boek open en neemt de platen door. Op de eerste foto zie je een soldaat zich in katjeskruipgang over het zand voortbewegen. Janno wijst er bezorgd naar. ‘Gevalle!', roept hij meelevend. ‘Au, au!' Hij slaat de bladzijde om. Daar ziet hij enkele Duitse soldaten die krijgsgevangen worden gemaakt. Benauwd steken ze hun handen omhoog. Janno lacht, steekt ook zijn handjes in de lucht en roept ‘Hiep, hiep, hoera!' Janno begrijpt de oorlog niet.

OVERGAVE

De handen in de lucht steken deden wij in ons kinderspel vroeger ook. Het kwam uit de toentertijd populaire cowboy-films. Ze werden elke zondagmiddag in het parochiezaaltje vertoond. Daar nam menig sheriff een boef onder vuur. ‘Hands-up!' De opgestoken hand is een gebaar van overgave. Je laat zien dat je geen wapen bij je hebt. Je demonstreert dat je niet agressief bent. Je wilt de wereld niet naar je hand zetten; je aanvaardt hem. Het is ook een oude gebedshouding: de handen omhoog geheven in bewondering en aanvaarding.
Ik denk dat dit ook de betekenis is als we elkaar begroeten met een opgestoken hand. In feite is het een vredesgebaar. Elkaar een hand geven is laten zien dat je ongewapend bent. Zo steken we als een extra groet voor de jarige beide handen omhoog. We eren en groeten elkaar met een uitdrukking van respect en overgave.
Zo worden de leerlingen de wereld ingezonden. Als lammeren onder wolven. ‘Uw eerste woord is vrede. En als men u niet wilt: keer u om! Wees niet eisend. Eet wat je wordt voorgezet.' De verkondiging van het koninkrijk geschiedt uit een houding van respect.

RESPECT

In de loop van de geschiedenis van het christendom is het geloof uitgegroeid tot een heel gebouw van leerstellingen, dogma's theologische discussies, encyclieken, geboden, regels, en zo meer. Voor veel mensen ís het geloof een complex van inzichten geworden die je met je verstand aanvaardt. Het uitgangspunt is het begrijpen. Bijvoorbeeld dat wij Gods kinderen zijn. Alle mensen zijn Gods kinderen, zo redeneren wij. Buitenlanders heeft God even lief als Nederlanders, dus moeten wij hen allen liefhebben. Dat is een inzicht. Ons gedrag volgt uit dat uit die leerstelling. Maar het overtuigt niet. Het slaat niet aan. Het wordt wel gezegd en ook niet tegengesproken, maar het laat de mensen koud. De volgorde is namelijk verkeerd. Het geloof ontstaat niet uit enig inzicht. Het geloof is de ervaring die aan elk begrip vooraf gaat.

 

ERVARING

Met andere woorden: de houding van eerbied voor de mens waarmee de leerlingen worden uitgestuurd, is niet het gevolg van hun geloof, maar het ís hun geloof! Geloof is de ervaring om in elke ontmoeting een kind van God tegen te komen. Een vervuilde zwerver heeft in zijn ogen het licht van de Eeuwige. Een doodzieke mens heeft in zijn adem een zucht van zijn Schepper. Dat is geen gevolgtrekking uit een gelovig inzicht, maar dat is een oorspronkelijk ervaring waarmee het geloof begint. Het geloof begint met ‘Hiep, hiep, hiep, hoera', met opgeheven armen, met een gebaar van overgave, met een gebed.
Zo stuurt Jezus ons de wereld in, niet om ze naar onze hand te zetten - dat mag je ook doen; dat is jer werk; dat is niet je geloof... -, maar om er het gelaat van de Eeuwige te ontdekken.

 

SLAK

Lieve kinderen. Toen Bas terug was van de speeltuin, begon hij in de achtertuin zelf een speeltuin te bouwen. Dat schoot niet erg op. De carrousel waar mamma de was aan te drogen hing, mocht hij niet gebruiken. De strijkplank die hem een goed begin voor een glijbaan leek, mocht niet mee naar buiten. En het werd hem ook verboden om in het gras een zwembad uit te graven. Toen Bas daarover wat zat te mokken viel zijn oog op een slak. Over de stoeptegel kroop een slak met een huisje op de rug en een spoor van spuug achter zich aan. Ineens wist-ie het. Bas zou een speeltuin voor de slak gaan maken. Uit het schuurtje haalde hij een aluminium strip van een gordijnrail. Die stak hij schuin in de grond. Het andere eind ruste op een krukje. Dat was een mooie glijbaan voor de slak. Hij zette de slak bovenaan de rail. De slak bleef zitten. Hij gaf de slak een duwtje. Er gebeurde niets. Toen sleurde hij de slak langs de rail naar beneden. Mamma rende naar buiten. ‘Stop, je doet de slak pijn!' Mamma tilde de slak op en hield hem ondersteboven. Kijk, een slak kan niet glijden. Als je iemand een plezier wilt doen, dan moet je hem eerst leren kennen! Een slak is juist gemaakt om vast te plakken aan de grond. Dus een glijbaan vind-ie niet leuk. Je moet andere dingen voor een slak bedenken. ‘Wat dan?', vroeg Bas. Nou, een brandnetel vind hij helemaal geweldig.
En... een slakkegangetje!'