Van Jeruzalem naar Jericho

Wat is het belangrijkste, het eerste en het voornaamste in het leven?

Een vraag van alle tijden, waarop velen nu dit kort antwoord geven; “Het allereerste en het voornaamste is gelukkig zijn.”

De vraag van de wetgeleerde aan Jezus klinkt enigszins anders. Hij vraagt wat hij moet doen om het eeuwig te leven te verwerven. Jezus verwijst naar de Thora, de Wet en hij laat de man zelf het antwoord geven op zijn vraag. In de boeken van Mozes staan de twee geboden: dit van de liefde tot God en dat van de liefde tot de naaste. Het eerste staat in het boek Deuteronomium: “Luister, Israël: De HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb daarom de HEER lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten” (Dt. 6,4-5). Het tweede komt uit het boek Leviticus: “Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER” (Lev. 19,18).

Ik denk dat Jezus nu even goed als twee duizend jaar geleden dit zelfde dubbel antwoord zou willen horen. Het voornaamste is dat je God bemint en je naaste.

De Schriftgeleerde van toen wou een verduidelijking bij het woord naaste. Wie is mijn naaste? Hij geeft de indruk dat hij wist wie God was en dat hij daarover geen verder uitleg nodig had.

Het lijkt nu anders. Dat we onze naaste moeten beminnen is al zo vaak gezegd, al wordt het te weinig gedaan. Er is nog altijd veel vijandschap tussen mensen en volkeren. Die andere dat ben ik. Maar die andere is nog vaak de rivaal. Misschien zouden we nu liever willen horen wie God is. Of is God helemaal op de achtergrond gekomen?

Een krachtige parabel

De parabel die Jezus vertelde om aan te duiden wie mijn naaste is of beter van wie ik de naaste word, is de parabel van de barmhartige Samaritaan. Al volgen we het voorbeeld van deze Samaritaan niet, toch is deze parabel tamelijk goed gekend. Het is Lucas die deze parabel van Jezus in zijn evangelie heeft opgenomen, samen met die andere mooie parabel van de vader met de twee zonen, van wie de jongste ver van huis was weggelopen.

De parabel van de barmhartige Samaritaan is van alle tijden en hij laat zich goed actualiseren. Het is het thema van de reis. Een man was op weg. Lucas vertelt over Jezus op weg naar Jeruzalem. Mensen zijn voortdurend onderweg, naar hun werk, op bezoek, op reis.

Op weg gaan houdt risico’s in. De weg van Jeruzalem naar Jericho was gevaarlijk. Zowel met de auto, in een vliegtuig, met de fiets kunnen we een ongeluk oplopen. Onze veiligheid is bedreigd. Een aanslag kan overal gebeuren, in Zaventem en in Maalbeek en zoals op Pasen 2019 in kerken van Sri Lanka.

Er zijn slachtoffers van het verkeer en bij een brand en door een overval. We hebben slachtoffers van uitbuiting en afpersing. Wij worden gewaarschuwd voor pickpockets in de stations en op de trein.

Waar een ongeluk gebeurt, staan naderhand toeschouwers en is er een kijkfile Enkele helpen. Het zijn niet altijd degenen van wie we het mogen verwachten die helpen. De priester en de leviet gingen voorbij, ze maakten een boog om hem heen. Een Samaritaan ziet het slachtoffer. Hij is geraakt door het leed van de man en hij helpt. De Samaritaan was iemand uit de volksgroep van wie de joden niet veel moesten hebben. “Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om” (Joh, 4,9). Dat had Jezus zelf kort voordien ondervonden toen hij en zijn leerlingen niet welkom waren in een dorp van de Samaritanen. Nu prijst hij juist een Samaritaan als de man die meeleeft en die de naaste wil zijn van een gewonde man op de weg. Je weet vandaag niet wie je morgen uit de gracht moet helpen.

De Samaritaan onderbreekt zijn tocht om de gekwetste te helpen en te verzorgen. Hij brengt hem naar een onderkomen en is bezorgd om de verdere afloop. We mogen dankbaar zijn voor dispensaria en klinieken, voor spoeddiensten, voor het behoorlijk werken van de gezondheidszorgen in ons land, dankbaar eveneens voor gasthuizen, hotels en herbergen, voor hun werk in drukke vakantiemaanden.

Alle Menschen werden Brüder

We hebben uiteindelijk de droom dat alle mensen met elkaar zouden overeenkomen. Wij zijn broers en zussen van elkaar. Thomas Merton beschrijft in een van zijn werken hoe dit inzicht hem als het ware overviel. “In Louisville, op de hoek van Fourthe en Walnut Street, midden in het winkelcentrum werd ik ineens overweldigd door het besef dat ik van al die mensen hield, dat zij bij mij hoorden en ik bij hen, dat wij geen vreemden voor elkaar konden zijn, ook al kenden wij elkaar niet. Het was alsof ik ontwaakte uit een droom van afgescheidenheid, van valse afzondering in een aparte wereld, de wereld van verzaking en vermeende heiligheid.”

“Deel uit maken van het menselijk ras is een schitterende bestemming, ofschoon het een ras is dat zich wijdt aan zoveel zinloosheid en dat veel afschuwelijke fouten maakt, maar desondanks heeft God zichzelf verheerlijkt door deel uit te maken van het menselijk ras. Een lid van het menselijk ras! En dan te bedenken dat het besef van zo’n gemeenplaats je opeens overkomt alsof je gehoord hebt dat je het winnende lot hebt getrokken in een kosmische loterij.”

“Ik ben oneindig blij om mens te zijn, deel uit te maken van het ras waarin God zichzelf incarneerde. Hoe zouden het leed en de dwaasheid van onze menselijke situatie mij kunnen overweldigen vraag ik mij af, nu ik besef wat wij allen zijn.”

Thomas Merton laat opmerken dat in de liefde zowel het verlangen besloten ligt om de andere te beminnen als ook het verlangen bemind te worden. “In het mysterie van de naastenliefde wordt de verwerkelijking van ‘de ander’ gevonden, niet alleen als degene die door ons moet worden bemind, zodat wij onszelf kunnen vervolmaken, maar ook als degene die zichzelf kan vervolmaken door ons te beminnen. De roeping tot naastenliefde is niet alleen een oproep om te beminnen, maar ook om bemind te worden. Wie het helemaal niet interesseert of hij wordt bemind of niet, is uiteindelijk onverschillig voor het echte welzijn van de ander en van de maatschappij. Daaruit volgt dat we niet kunnen beminnen, tenzij we bereid zijn om ook bemind te worden. Het leven van de ‘ander’ is niet alleen een aanvulling, een toevoeging voor de ander” (Citaten van Thomas Merton in het boek van Jim Forest, Leven met wijsheid Een biografie van thomas Merton).

En waar is God?

We vinden het wellicht spijtig dat Jezus geen parabel naliet met dezelfde kracht als deze van de barmhartige Samaritaan om te zeggen wie God is. Of heeft Jezus dit toch gedaan, wanneer hij later vertelt over een vader met twee zonen? De jongste was van huis weggegaan. De vader stond op de uitkijk en hij snelde naar zijn zoon toe, wanneer deze naar huis terugkeerde.

Er is een band tussen beide parabels. Ze illustreren allebei de beweging van de barmhartigheid. Een zelfde beweging is in beide parabels aanwezig, zowel in de parabel van de barmhartige Samaritaan als bij de vader van de zoon die terugkeert. De zoon die ver van huis weg was geweest, was tot inkeer gekomen. “Hij vertrok meteen en ging naar zijn vader. Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af; viel hem om de hals en kuste hem” (Lc. 15,20).

Dezelfde dynamiek steekt in de wijze waarop Lucas over de Samaritaan schrijft. “Een Samaritaan die op reis as kreeg medelijden met de halfdode man. Hij ging naar de gewonde man toe; goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdieren bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde” (Lc. 10,33). Twee keer gaat het over op weg zijn. De vader wendt zich naar zijn zoon zoals de Samaritaan naar de gewonde man. Heinz Zahrnt noemt dit het twee wegen schema van het christendom; de weg van de barmhartige vader naar de zoon die terugkeert en de weg van de Samaritaan naar een gekwetste mens (H Zahrnt, Mutmassungen über Gott, p. 83-84).

Bij het einde van het verhaal vroeg Jezus aan de Schriftgeleerde om te zeggen wie de naaste geworden was van de man die halfdood naast de weg lag. Deze had eenvoudigweg kunnen antwoorden: “dit was de Samaritaan.” Hij zegt meer. Hij ziet in de Samaritaan God die barmhartig is. Het lijkt misschien wat spitsvondig, maar Nico Riemersma laat in zijn commentaar opmerken dat Lucas van de Samaritaan zegt wat hij van God zegt. Beide zijn barmhartig en voor beide gebruikt Lucas het zelfde Griekse woord “eleos”. De wetgeleerde antwoordt op de vraag wie is de naaste: “Hij die hem ontferming heeft betoond.” “Die hem barmhartigheid betoond heeft” (Lc. 10;37). Lucas gebruikt voor de Samaritaan hetzelfde woord eleos, waarmee Zacharias in zijn loflied God heeft geprezen om zijn barmhartigheid jegens zijn volk (Lc. 1,72; 1,78.).

De parabel van de barmhartige Samaritaan is dan toch een parabel over God. Hij is het de gewonde mens tegemoet snelt. Deze Samaritaan handelt precies zoals God. “De Samaritaan heeft de halfdode man de ontferming van God betoond. Het maakt de tegenstelling tussen de twee vertegenwoordigers van God, de priester en de leviet - zij die geen medelijden kenden – en de Samaritaan die dat wel deed, nog opmerkelijker. Wie is de naaste geworden van degene die in de handen van de rovers is gevallen en als halfdood achterbleef.” “Het gaat er niet om over wie men zich ontfermt, maar dat men zich ontfermt wie dat ook is” (Nico Riemersma, Lucas onder de loep, p. 201) De ontferming komt van de kant dat je het niet verwacht. Ze is bij de Samaritaan en ze is er niet bij hen van wie je het zou verwachten, de priester en de leviet. Barmhartig, dit is een kwalificatie, die van God wordt gezegd. En dit doet de Samaritaan. In hem treedt Gods ontferming op.

“Lucas gebruikt hier het woord dat hij steeds uitsluitend gebruikt, als hij het over de ontferming van God heeft! Kijk, gemeente, dat is wat hier gebeurt. De Samaritaan handelt hier precies zoals God. Ik moet het nog scherper zeggen: De man van wie de gemiddelde jood van die dagen zal zeggen dat hij helemaal niks is, die handelt hier als God!” (Ontleend aan een bezinning van Nico Riemersma bij Lucas 10, 25 37. De beweging van de barmhartigheid) Te vinden op internet).

Zo is de Samaritaan een beeld van God, die de gekwetste optilt en die van ons verwacht dat wij op dezelfde wijze handelen. De man, de vrouw, geplunderd en verlaten, ze kunnen Jezus zijn die ons oproept. Christus is “een landloper, een berooide zwerver met vuile voeten, een dakloze God, verloren lopend in de nacht zonder papieren, zonder identiteitsbewijs” (Thomas Merton).

Dat de barmhartige Samaritaan bij paus Franciscus een boontje voor heeft, is overduidelijk. Hij vindt in deze parabel een sleutelwoord van het evangelie: , “Dit medelijden voelen – laten we dit zeer christelijke woord niet vergeten: medelijden voelen - is een sleutelwoord van het Evangelie. Het is dat wat de barmhartige Samaritaan ertoe brengt de gekwetste man langs de weg te benaderen, tegengest deeld aan de anderen die een versteend hart hadden” (Catechese van 13 febr. 2019 over het Onzevader). De paus gebruikt gaarne het beeld van een veldhospitaal om het werkterrein van de kerk aan te duiden. Deze kerk raakt wonden aan, al is ze zelf verwond en gekwetst. Over deze kerk met haar wonden schreef Stefaan Van der Kelen volgende bezinning:

Jij ligt daar, kerk,

zo midden op de baan,

gekwetst, belaagd,

beroofd van al je uitstraling,

jij buitentijdse schim

die amper doet vermoeden

de kracht van je verleden,

de macht van d‘ oude roem,

het nest van ‘t veilig toeven.

Vijandig vreemd ben je

in deze tijd.

Wie wil zich naar je keren?

Je vreemde taal verstomt,

je zielepijn

is enkel nog een kreunen,

beweging… amper nog.

Jij ligt daar, kerk,

zo midden op de baan die leidt

van ’t avond-land naar morgen;

en niemand heeft er ogen naar

want ‘toekomst’ is aan ’t dagen:

geen tijd om te verwijlen

bij wat ‘van gisteren’ was.

Voetstappen

in een boog om je heen

als enige getuigen…

Geen mens die zich liet raken.

Ben ik,

zo mijlenver van je vandaan,

dan toch geroepen

tot Samaritaan?

 

Kijk ik samen met deze kerk op naar Jezus, onze barmhartige Samaritaan?