Daar waar ze ooit door Jezus geroepen zijn, daar worden ze nu opnieuw geroepen door de verrezen Christus. In het geloofsverhaal dat Johannes ons voorhoudt en dat niet zozeer een beschrijving maar dan wel een getuigenis is, vangen de leerlingen niks. Het is nog niet erg genoeg, alles wat hen overkomen is, nu zijn ze blijkbaar ook de kunst van het vissen verleerd. En dan staat daar op de oever nog Iemand die er een beetje komt mee lachen, of is het geen ramptoerist maar iemand die probeert te helpen? Hij ziet blijkbaar in dat het geen zin heeft terug te keren naar het oude, neen, ze moeten het, hier zelfs letterllijk, over een andere boeg gooien: de netten aan de andere kant uitgooien. En zie, de netten komen vol. Als liefde tussen mensen onvermoede krachten te voorschijn kan toveren, dan is dat nog niks vergeleken met wat er gebeurt wanneer Gods liefde er mee gemoeid is. Als God er mee gemoeid is, dan is er overvloed, dan breekt het Rijk Gods door. Dat trucje met die vissen ... kenden ze dat trouwens niet? Tuurlijk wel, niemand anders dan de Heer kan dit. Het dringt, bij de een al wat vlugger dan bij de andere, door dat de Heer voor hen staat. Aan land gekomen houden ze maaltijd met Hem. Merk op hoe er al vis was op het vuur: zelfs als wij niet in staat zijn voor onszelf te zorgen, is er een God die voor ons wil zorgen.
Het is nu de derde keer dat Jezus aan hen verschijnt en zoals het spreekwoord zegt: derde keer, goede keer. Het wordt nu tijd dat ze beginnen aan hun zendingswerk, die apostelen. En zo zien we dat Jezus de solicitatiegesprekken begint. Maar de vragen die gesteld worden, zijn andere vragen dan hetgeen we te beantwoorden krijgen bij een personeelsdirecteur. Eigenlijk stelt Jezus maar één vraag, weliswaar met enig nuanceverschil. Hij vraagt aan Petrus of hij Hem graag ziet. Voor de freaks: de eerste twee keer met het woord agapè , de derde keer gebruikt Hij phileo. Tegenover de drie verloocheningen komt nu drie keer een "ja" van Petrus. De enige vraag die de Kerk moet stellen aan mensen die zich pastoraal willen engageren is of ze de verrezen Heer graag zien. Alle andere vragen die er in de loop van de jaren bijgekomen zijn, zijn geen kernvragen en kunnen veranderen of wegvallen maar deze kernvraag moet altijd overeind blijven.
Het is trouwens niet alleen een vraag voor mensen die zich pastoraal willen inzetten, het is een vraag aan elke gelovige: ziet gij Mij graag? Een "ja" antwoorden op deze vraag is nooit vrijblijvend, liefde is dat nooit. Wie Jezus graag ziet, wordt gevraagd herder te zijn voor de "schapen" die hem of haar worden toevertrouwd. Dat lijkt simpel, maar dat is het niet. Een herder wil het beste voor zijn schapen, is dus altijd onrustig op zoek naar beter. Een herder kwetst zijn schapen niet, maar verzorgt ze. Een herder houdt de schapen bijeen, zaait geen verdeeldheid. Een moeilijke opdracht dus, maar voortvloeiend uit ons "ja" ...
In de Kerk is het vandaag roepingenzondag. De kernvraag uit het evangelie blijft overeind, alleen maak ik mij soms de bedenking: wie stelt die vraag? Durven wij als gemeenschap mensen nog aanspreken om "herder" te worden? Als je luistert naar hoe diakens, parochieassistenten en, priesters, zusters, ... hun roeping gevonden hebben, dan is het heel vaak doordat iemand hen aangesproken heeft. Durven wij nu nog mensen aanspreken met die vraag: ziet gij Jezus graag? Daarmee kan het beginnen, ze hoeven daarom niet allemaal priester of zuster, diaken of parochieassistent te worden, neen, ieder kan herder zijn op zijn manier. Kijk eens om je heen en misschien vind je wel iemand aan wie je die vraag kan stellen.