Palmzondag C - 2013

Zusters en broeders,

We hoorden het pijnlijke verhaal van de moord op Jezus, en het al even pijnlijke verhaal van het gedrag van de apostelen. Pijnlijk, inderdaad, want niets wijst erop dat ze iets voelen voor Jezus. Maanden zijn ze met Hem meegegaan, ze waren getuige van zijn woorden en daden, en van zijn vrede en barmhartigheid. En nu, terwijl ze samen het joodse paasfeest vieren, terwijl Jezus spreekt over zijn Lichaam en zijn Bloed die het symbool zijn van het Nieuwe Verbond, terwijl Hij zijn lijden aankondigt en zegt dat een van hen Hem zal verraden, kunnen zij zich alleen maar afvragen wie dat wel zou zijn, en voor de rest discussiëren ze wie van hen de voornaamste is. En wanneer Jezus opnieuw spreekt over wat Hem te wachten staat, halen ze twee zwaarden boven. Op de Olijfberg laten ze Jezus alleen met zijn lijden en vallen ze in slaap, en wanneer ze merken dat Jezus’ vijanden Hem zullen oppakken, gaat een van hen te keer met een zwaard, en daarna gaan ze op de loop. Petrus verraadt Hem tot drie keer toe, en wanneer Hij zijn kruis naar Golgotha draagt, zijn het geen apostelen, maar wel vrouwen die weeklagen. En na zijn dood zijn het opnieuw geen apostelen, maar is het Jozef van Arimatéa, een lid van de Hoge Raad, die Hem begraaft, en het zijn vrouwen uit Galilea die erbij betrokken zijn. Ze willen weten waar Hij begraven wordt, want zij willen kruiden en balsem klaarmaken om na de sabbat zijn lichaam te zalven. 

Wanneer Hij gekruisigd werd, bad Jezus: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ Misschien bad Hij dat ook voor zijn apostelen, want ook zij wisten misschien niet wat ze deden. En misschien bad Hij ook voor ons, want misschien zijn ook wij niet de oprechte volgelingen die we zouden willen zijn. Wel, laten we ons christen zijn spiegelen aan dat van de apostelen. Niet aan wat we net gehoord hebben,  maar aan hun onuitroeibaar geloof na zijn verrijzenis. Diepgelovige volgelingen waren ze toen ineens geworden, en hun leven, hun doen en laten, hun verkondiging, en dikwijls ook hun lijden en dood was helemaal op Jezus afgestemd.  Zijn woorden en daden werden hun woorden en daden, en zijn geloof werd hun geloof. 

Zusters en broeders, laten wij worden zoals zij: diepgelovige christenen, die willen leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd. Hij heeft zichzelf vernederd door te willen sterven voor de redding aan alle mensen. En ‘daarom’, zegt Sint-Paulus in de eerste lezing,  ‘heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen is. Opdat bij het noemen van zijn naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer.’ 

Zusters en broeders, laat dat de diepte van ons geloof zijn: Jezus Christus is de Heer. Amen.