Heer, ik ben niet waardig...

Beste vrienden,
Misschien waren jullie wel wat verrast wanneer jullie daarnet in de lezing hoorden: „Wie dan op onwaardige wijze het brood eet, of uit de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en het bloed van de Heer." 

Ik wil uw feestdagstemming daar zeker niet mee bederven, maar ik dacht zo dat, sinds de Paus van Rome Franciscus heet, er in conservatieve kringen weer luidop over wordt geklaagd dat er, onder zijn bewind, nu wel geen terugkeer meer zal zijn naar de tijd van voor het concilie.

BV communie op de tong en/of misvieringen met de rug naar het volk.

Daarom zou ik jullie vandaag, nu we de instelling van de Eucharistie door Jezus zelf gedenken, willen uitleggen hoe die zin over „ het onwaardig eten en drinken“ bij Paulus tot stand is gekomen.    Met het uitreiken van de hostie in de hand heeft dat helemaal niets te maken. Alhoewel ons dat door de aanhangers van de Pius broederschap altijd weer wordt verweten. Alleen: de mensen in Korinthe ontvingen de communie toen niet onwaardig omdat ze het brood in de hand namen, maar omwille van heel andere redenen, en die wil ik u vandaag niet onthouden.   

Zeker: in onze tijd zijn er velen- in tegenstelling met vroeger- die bijna uit gewoonte te communie gaan. En dan vragen sommigen zich terecht af of de eerbied voor het sacrament daar niet onder lijdt? Sommigen vragen misschien bezorgd af of mensen die slechts af en toe, op feestdagen zoals Kerstmis en Pasen, naar de kerk komen en die dan gewoon te communie gaan, of die wel de juiste instelling hebben? Zeker, sommige attitudes zijn dan misschien bedenkelijk, ook bij onszelf, of niet soms? Maar Paulus heeft iets heel anders op het oog wanneer hij in zijn eerste brief aan de Christelijke gemeente van Korinthe schrijft:   “Wie onwaardig eet en drinkt, die maakt zich schuldig aan het lichaam en het bloed van de Heer.” Wat het communiceren in Paulus ogen tot een schandaal maakt is niet zozeer dat er mensen zijn die onvoorbereid of onaandachtig te communie gaan, zoals wij misschien denken. Neen, hier gaat het fundamenteel over iets heel anders. Laten we even kijken waar Paulus het over heeft: In de eerste christelijke gemeenten kwam men niet in kerken samen, maar gewoon bij iemand thuis. Dan ging men eerst met elkaar aan tafel, at en dronk, en nam gewoon de maaltijd met elkaar. Daarna, als hoogtepunt van de bijeenkomst, ging men over tot het samen vieren van de Eucharistie.  De lichamelijke versterking in de tafelgemeenschap moest om zo te zeggen aansluiten bij wat men daarna in de Eucharistie zou vieren.

Maar de zogenaamde “betere kringen, de rijke christenen van Korinthe hielden ongegeneerd uitgebreide feestmalen voor de ogen van de armen, zonder die armen aan hun maaltijd deel te laten nemen. Ze wachtten dikwijls ook niet op die armen, die doodmoe en afgepeigerd van hun slavenarbeid naar de dienst kwamen. Paulus schrijft: “Willen jullie degenen die niets hebben vernederen? Dan bezondigen jullie zich aan het lichaam van de Heer! Wie zijn leven niet met anderen wil delen, die kan ook geen deel hebben aan het lichaam van Christus!    
Paulus vestigt hier de aandacht op een voorwaarde voor het ontvangen van het Eucharistische brood. Een voorwaarde die overal geldig is: in Rome zowel als in Parijs of Brussel, in Buenos Aires zowel als hier in Kapellen, of ook toen in Korinthe: Niet de mooie kleding, de morele onberispelijkheid, het onbesproken gedrag, de intacte huwelijks- en familierelaties zijn hier de voorwaarde, maar de bereidheid om in de communie de anderen als zussen en broers te aanvaarden en ook als dusdanig te behandelen.

Wij voldoen alleen aan de opdracht van Jezus wanneer we rond de tafel zitten als een elkaar liefhebbende familie, en niet zomaar stijf en stom naast elkaar zitten als in de wachtzaal van een station.   "Handen af van het lichaam van Christus“ zo bedoelt Paulus in zijn brief, „wanneer jullie je tijdens de maaltijd tegenover elkaar gedraagt als vreemden waarmee je niets mee te maken wil hebben. 
Paulus vraagt dus niet naar de morele integriteit van diegenen die te communie gaan, maar naar hun innerlijke instelling tegenover het sacrament, tegenover het lichaam van Christus.

In de Eucharistie legt Christus zijn leven in onze hand, een volledige ultieme overgave tot het einde.

Die overgave, of ook het buigen voor en naar de anderen toe, zoals het straks bij de voetwassing duidelijk wordt, dat is de eigenlijke inhoud van dit sacrament.  Niet voor niets heeft de evangelist Johannes, op de plaats waar de andere evangelisten over het eetmaal berichten, ons over de voetwassing verteld. Daarmee heeft hij dat ultieme teken van overgave belicht en duidelijk gemaakt: Er is niets wat het sacrament van de Eucharistie meer kan beledigen, dan het alleen voor zichzelf te consumeren en daarbij de anderen te negeren of ze als lucht te behandelen. Alleen wanneer we onze hoogmoed laten varen en ons liefdevol naar onze naasten, en in het bijzonder de lijdenden en de behoeftigen, toewenden, wanneer we de anderen op gelijke hoogte bejegenen en hen zo de waardigheid verlenen die ze verdienen, dan voldoen we aan de enige voorwaarde die Jezus volgens de apostel Paulus, bij het ontvangen van de Eucharistie, aan ons stelt.   
Soms zeggen we ietwat onbedacht gewoon „ik ga te communie“ en dan doen we net als zouden wij de actieven zijn, die Christus in zich opnemen. Maar dat klopt helemaal niet. Christus komt naar mij toe. Hij communiceert mij, omdat Hij mij mee in zijn lichaam opneemt; omdat Hij mij mee opneemt in de beweging van zijn liefde, en mij die liefde van Hem ook duidelijk laat voelen.

Wij eten en drinken (hoewel we dat laatste eerder zelden doen) in dat sacrament niet iets dat levenloos en vergaan is, maar het leven van de verrezen Christus, en daardoor ook zijn alomvattende liefde voor alle mensen. Het is de vraag of wij dat ook echt willen. Dat moeten we voor onszelf uitmaken, zo zegt Paulus, vooraleer we te communie gaan. Willen we alleen een vrome oefening maken en een stuk gewijd brood nuttigen, of zijn we bereid om de consequenties te trekken uit het feit dat we dan deel uitmaken van dat lichaam van Christus? Zijn we ons wel ten volle bewust waar we ons op dat moment mee inlaten?     
Laten wij door die communie onze wonden door Hem, de gewonde, aanraken en genezen – of willen we naar buiten toe gewoon onze gevel wat opfrissen? Willen we oude ruzies, rancunes en ontgoochelingen achter ons laten en ons uit dat graf van twist en eigen gelijk laten verlossen? Willen wij ons laten bevrijden van dat voortdurende streven om de anderen steeds een stap vooruit te zijn? Willen wij in die anderen echt onze zus en onze broer zien, voor wie Christus zijn leven even zeer heeft gelaten als voor ons?   
"Heer, ik ben niet waardig…" Wij moeten eerlijk toegeven dat ons Christen zijn maar zelden rechtlijnig is en dat ons eigen leven ook niet altijd stralend glanst. Ons leven is zo dikwijls patchwork, wat verward door elkaar en zeer breekbaar. Veel ervan is al in scherven en blijft daarom beschadigd: halfslachtige daden, ontgoocheld vertrouwen, gebroken relaties, scherven in huwelijk en familie…

Maar het is juist die gebrokenheid die Christus tot zijn eigen maakt en heelt. In de Eucharistie communiceert Christus met ons. Hij draagt en verdraagt onze gebrokenheid en onze halfslachtigheid en hij bewijst ons zijn trouw daardoor, dat niets in de wereld Hem van ons kan scheiden, zij het dat wij ons zelf van Hem verwijderen en ons aan zijn liefde willen onttrekken.  
Voelen jullie nu ook aan waar het bij de Eucharistie op aan komt? Niet op wierook, gouden schalen, mystieke gezangen of vrome gebeden. Maar op communicatie, op het zich inlaten met al diegenen voor wie Jezus het sacrament heeft ingesteld, en dat we elkaar als zussen en broers beschouwen en elkaar het daarmee overeenkomende aanzien en waardigheid schenken. Opdat wij daaraan zouden kunnen voldoen bidden en smeken wij: „Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt, maar spreek en ik zal gezond worden.”  Amen.