Beste mensen,
Ik zou mijn overweging, zoals ik wel een vaker doe, kunnen beginnen met een vraag: wie van u gelooft dat hij heilig is?
Ik denk dat weinigen hun vinger zouden opsteken. De meeste omdat ze vinden dat ze niet heilig zijn en een enkeling omdat hij te bescheiden is om de vraag bevestigend te beantwoorden. Echte heiligen zijn vrijwel altijd bescheiden mensen.
Stel nu dat ik mijn vraag iets zou veranderen: wie van u gelooft dat hij heilig zou kunnen worden?
Ik denk dat nog steeds weinigen hun vinger opsteken, maar er zouden er gaan twijfelen en wellicht zou een enkeling zich met enige schroom durven melden. Alles begint met ambitie tenslotte en daar is niks mis mee.

De beide lezingen van vandaag gaan over dit soort vragen: Wie zijn wij? Wat kunnen we worden? In de eerste brief van Johannes lazen we zojuist dat we kinderen van God zijn. "Vrienden, nu reeds zijn wij kinderen van God", schrijft hij letterlijk. "Nu reeds", het lijkt alsof we er helemaal niets voor hoeven te doen. Het is een gift. Johannes schreef het ook al in de proloog op zijn evangelie: "Aan allen die Hem wél ontvingen, aan die geloven in zijn naam, gaf Hij het vermogen kinderen van God te worden" (Joh: 1,12). Hij gaf het vermogen om het te worden. Het is een gave, maar het is tegelijkertijd ook een opgave. Dat lezen we in vers 2 en 3 van de brief van Johannes. "Wat we zullen zijn, is nog niet geopenbaard", staat er. Daar zit een spanning in de taal: eerst lazen we "nu reeds" en dan staat er "nog niet". We moeten er dus toch iets voor doen. Maar wat dan? Het antwoord staat in het volgende vers: "Wie zulk een heil van God verwacht, maakt zich rein, zoals Christus rein is."
Oef, dat valt niet mee. Er staat verwachten, niet afwachten of je tijd uitzitten. Wie verwacht, wacht niet af, maar ziet uit. Hij is waakzaam en volhardend. Hij ziet het beloofde einddoel als een wenkend perspectief van zijn ingespannen arbeid.
Maar dan zijn we er nóg niet. De tekst spreekt ook nog over rein maken. Wat betekent rein? Hoe moet ik me rein maken? Wat wordt van mij verwacht?
Ons woord 'rein' komt uit het Scandinavisch, uit het oud-Noors. Het betekent letterlijk 'gezeefd'. Dat is een mooi beeld: iemand die zeeft, maakt zichzelf rein. Wat hij wil bewaren, blijft achter in de zeef en wat hij kwijt wil, valt er doorheen en gooit hij weg.
Maar wat moeten we bewaren en wat weggooien?
Geen gemakkelijke vragen, maar ik denk dat de evangelielezing van vandaag een antwoord geeft.
We lazen de beroemde Bergrede van Jezus in de overlevering van Mattheüs: de acht zaligheden. Zoals u wellicht weet, is er ook een van Lucas (Lucas 6: 20-26), veel minder bekend, en daar gaat het om vier zaligheden. Lucas noemt vier concrete situaties: armoede, honger, verdriet en haat. Zalig, gij armen, zalig gij die nu hongert, zalig gij die nu weent en zalig gij wanneer mensen u haten, want van u is het Koninkrijk Gods. Mattheüs noemt die vier concrete situaties ook, maar bij hem zijn ze meer verinnerlijkt. Armoede is 'arm van geest' geworden en honger is 'hongeren naar gerechtigheid'. Bovendien voegt hij er vier zaligheden aan toe en daarbij gaat het niet zozeer om concrete gemoedstoestanden, maar om levenshoudingen: zachtmoedigheid, barmhartigheid, zuiverheid en vredelievendheid. Zij vormen de kern van de boodschap van Jezus. Dat zijn de eigenschappen die wij moeten bewaren in de zeef; wat we weg mogen gooien zijn rijkdom en overvloed, onrecht en machtsmisbruik. Deze vier zaligheden zijn voor ons vandaag een oproep tot heilig leven: wees zachtmoedig, barmhartig, zuiver en vredelievend en het geluk zal je ten deel vallen.
In de loop van onze geschiedenis zijn er heel veel mensen die deze opgave tot een goed einde gebracht hebben. Sommigen zijn heilig verklaard door de kerk, bijvoorbeeld Franciscus van Assisië en de patroonheilige van onze kerk Franciscus Xaverius, anderen zijn 'heilig' verklaard door de mensen, bijvoorbeeld Mahatma Ghandi en Nelson Mandela. U ziet ze gebroederlijk op de voorkant van uw liturgieboekje staan. Wat zij gemeen hebben, is dat zij solidair waren (en deels ook zijn want Mandela leeft nog) met hun medemensen in verdriet en armoede, dat zij hongerden naar gerechtigheid en opkwamen voor rechten die vertrapt werden. Zij durfden zachte krachten te mobiliseren en ruimte te geven aan anderen. Barmhartigheid was hun devies en zij waren medemensen met hun warmte nabij. Zij waren zuiver van hart en vrede betekende voor hen verzoening smeden tussen mensen en volkeren. Vervolging en beschimping aanvaardden zij als vanzelfsprekende consequentie van hun geloof.
Wij zingen straks een speciaal voor deze viering geschreven Nieuwe Litanie van Allerheiligen, in de oude traditie en op de bekende melodie. Wij noemen daarin een groot aantal namen, maar talloos veel groter is het aantal van de naamlozen die u zou kunnen toevoegen en onder wie gelukkig ook gewone mensen kunnen zijn zoals wij. Wat hen bindt en voor ons tot voorbeelden maakt, is dat zij het heil niet afwachtten maar verwachtten. Zij waren waakzaam en volhardend, zij maakten zich rein en zo slaagden zij erin te worden wat zij in wezen al waren: kinderen van God.