Marcus 15, 33-38

Zusters en broeders,

Het is goed dat wij hier samengekomen zijn om onze geliefde doden te gedenken. Het is ook goed dat we zelf eens bij de dood blijven stilstaan. Het is hard om het te zeggen, maar het is de enige zekerheid in ons leven: dat we zullen sterven. En het is nog harder te willen geloven dat met de dood alles voorbij is. Elke vezel in ons lichaam, elke gedachte die dieper gaat dan ons dagdagelijkse doen verzet zich daartegen. En daarom zijn we hier samengekomen, om te getuigen van het leven.

Sterven, zusters en broeders, daar is niets moois aan. En het doet goed te zien dat dat voor Jezus niet anders is. Dat Hij, die toch God is, in zijn menszijn helemaal gelijk is aan ons. Dat Hij de weg van alle leven gaat. En sterven doen we alleen, niemand kan dat in onze plaats doen. Maar hopelijk voelen we ons niet zo verlaten als Jezus. Verlaten door God en door de mensen. "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" Het zijn zijn laatste woorden, en ze getuigen van een onuitsprekelijk diepe wanhoop.

Maar zoals je in de evangelielezing gehoord hebt, is de dood niet het einde: Jezus sterft niet, Hij geeft de geest. Hij geeft zijn geest aan zijn Vader, maar Hij geeft zijn geest ook aan ons. Zijn geest die ons doet geloven dat de dood het begin is van nieuw en eeuwig leven.

Zalig zijn wij, zusters en broeders, omdat we dat kunnen geloven. Zalig zijn wij, omdat we met Jezus de weg kunnen en willen gaan die voert naar de Vader. En zalig zijn wij, omdat we vanuit dat geloof onze doden kunnen gedenken. Als we straks met zachte voeten naar het graf gaan, als we met zachte ogen hun namen lezen, als we met zachte stem hun namen prevelen, als we met zachte vingers onze handen vouwen om te bidden, laten we dan niet vergeten hun te zeggen dat we weten dat ze leven. Dat ze niet zullen sterven zolang wij leven, en dat ze eeuwig leven bij God. Amen.