Een nieuw begin - ontmoetingsavond moslims en christenen (2008)

×

Waarschuwing

JUser: :_load: Kan gebruiker met ID: 182 niet laden

We hoorden zopas een stukje uit het vierde hoofdstuk van het Lucasevangelie, waarin de evangelist Jezus in de synagoge van Nazareth zijn visie en programma laat ontvouwen. De verhalen over Jezus' geboorte, zijn besnijdenis op de achtste dag, de opdracht in de tempel, en zijn verblijf als twaalfjarige onder de tempelgeleerden kwamen al eerder in het zogenaamde ‘kindsheidsevangelie' van Lucas aan de orde. Nu maakt de volwassen geworden Zoon van de Wet met een beginselverklaring in de synagoge van zijn eigen geboortedorp zijn debuut op het publieke forum...

  • ‘Jezus keerde, gesterkt door de Geest, terug naar Galilea', zo begint onze tekst (Lc. 4,14). De evangelist heeft net hiervoor verteld dat de Man van Nazareth zojuist veertig dagen lang in de woestijn heeft verbleven.
    In die woestijn heeft Hij geworsteld met zijn roeping. Die roeping was daar door de duivel, de dia-bolos, de uitééntrekker, in de leegte en de verlatenheid reeds zwaar op de proef gesteld. Daar had Hij dan ook zijn definitieve keuze reeds gemaakt, tegen de bekoringen vanwege de ‘tegen-spreker' in. En toen dat moeilijkste gevecht van zijn leven voorbij was, keerde Hij terug naar de realiteit van alledag, naar zijngeboortestreek, om daar een ‘nieuw begin' te maken. De geestkracht van die ‘veertigdagentijd' in de woestijn zal Hem nu niet meer verlaten, maar Hem aansporen tot steeds verder gaan, om zijn levensprogramma (dat is letterlijk: wat de Geest hem‘voorgeschreven' had) ook uit te voeren.

  • Lucas houdt er aan Jezus' doen en laten te beschrijven als gedragen door en aangeblazen door Gods Geest. Reeds bij het prille begin van zijn leven is het de Heilige Geest, de ‘kracht van de Allerhoogste' die Maria overschaduwt (Lc. 1,35). En wanneer Hij wordt gedoopt, daalt diezelfde Geest op Hem neer, in de gedaante van een duif (Lc. 3,21v). De Geest zorgt in elk geval voor continuïteit in zijn levensloop, zo blijkt. Hij is een uitstekende ‘geestelijke begeleider' voor deze Mens met roeping. Die Geest is volgens Lucas ook altijd met zeer concrete mensen bezig: met Maria en Jezus. En vooral zet die Geest hen aan om te werken aan zeer concrete en materiële zaken als gevangenen verlossen, een ‘Genadejaar van de Heer' te realiseren enz... Dat zullen we zo dadelijk nog toelichten. In elk geval helemaal anders dan men die Geest soms voorstelt, als iets zeer vluchtigs, zweverig, weinig grijpbaar en concreet...

  • Het is sabbat in de synagoge van Nazareth. We maken kennis met het gebruik om de lezing uit de Profeten, die altijd volgt op de Toralezing, te laten doen door iemand van de aanwezigen - een leek. Wij zouden zeggen dat er op dat moment iemand als ‘lector' wordt opgevorderd. Iedere volwassen man kon daarvoor in de Joodse synagoge gevraagd worden, want na zijn ‘Bar Mitswa' heeft iedereen daartoe de bevoegdheid.

  • Dan wordt het ineens heel spannend. Jezus laat zich naar voren roepen. En iedereen vraagt zich af: welke tekst gaat de zoon van de timmerman voorlezen? ‘De boekrol van de profeet Jesaja werd hem overhandigd, en hij rolde hem af tot de plaats waar geschreven stond...' (Lc. 4,17). En dan volgt een citaat uit het oude bijbelboek Jesaja - een profeet die (tussen haakjes) ook in de Koran voorkomt...
    Jezus lijkt deze passage uit Jesaja 61 zelf nadrukkelijk te hebben opgezocht. Het kan geen toeval zijn dat Hij in zijn zoeken bij deze passage uit kwam, lijkt Lucas te suggereren. Hij wist blijkbaar maar al te goed welke tekst Hij op dat moment wilde voorlezen, omdat Hij er zo vertrouwd mee was sinds zijn verblijf in de woestijn. 

  • Het is een opwekkend visioen, dat fragment uit Jesaja 61 dat Hij kiest, en Hij leest het stralend- naïef voor aan zijn dorpsgenoten. Er komt goed nieuws aan voor de armen, zegt Hij; bevrijding voor de gevangenen, licht in de ogen van hen die geen uitzicht meer hebben, recht en menswaardigheid voor al wie onderdrukt is. Dit is pas écht evangelie voor kleine mensen, blijde boodschap in zeer geconcentreerde vorm! En dit visioen loopt uit op een ‘Genadejaar van de Heer', waarin alle scheefgegroeide maatschappelijke verhoudingen weer zullen worden rechtgetrokken en iedereen weer van voor af aan zal kunnen beginnen...

  • Het is merkwaardig en uiterst betekenisvol dat Jezus - dertig jaar oud, in de volle bloei van zijn leven - voor dat eerste publieke optreden precies dàt stuk van de Schrift heeft uitgekozen om als de samenvatting, de essentie van zijn roeping en de zin van zijn leven aan zijn dorpsgenoten te presenteren. Blijkbaar had Hij vooral met dàt visioen uit Jesaja 61 geworsteld, die veertig dagen lang in de woestijn. Blijkbaar was het dàt wat de duivel Hem absoluut wilde proberen af te pakken en in stukken had proberen te trekken. Maar sinds Hij dat gevecht met die ‘middelpuntvliedende krachten' gewonnen had op zichzelf en op de feiten, woonde dat visioen van gerechtigheid en vrede nu ergens voorgoed in zijn hart en in zijn geweten. Hij kende het waarachtig ‘par coeur'! Voortaan wist Hij zich geroepen, gezalfd en gezonden om eerst en vooral aan de armen het goede nieuws, het evangelie van bevrijding te brengen...

  • ‘Toen Hij opstond om voor te lezen...', staat er ook nog (Lc. 4,16). Met - nadrukkelijk - het verrijzenis-werkwoord ‘opstaan'. Hij is zijn weg dus begonnen als een ‘opstandig' man, zegt Lucas. Oprecht en rechtop. Hij was van meet af aan op zijn paasbest, een échte verrijzenismens. Zo was Hij in begin-sel, en zo is Hij zijn hele leven gebleven: consequent opstandig tegen alle vormen van onrecht en dood, tegen alle uitsluitingsmechanismen en alles wat mensen klein houdt. Deze consequente levenshouding is op Pasen door zijn God bekrachtigd in zijn verrijzenis: ‘Hij is niet hier. Hij is uit de dood opgestaan' (Lc. 24,6). Zo raken begin en einde van zijn levensverhaal elkaar bij Lucas, en maken dat evangelie tot een opstandingsgebeuren van A tot Z... En dat is - uiteraard! - ‘goed nieuws' voor al wie zich ook op vandaag in de dood in al zijn vele vormen gevangen en verloren voelt.

  • Lucas is bij uitstek de evangelist die de verkondiging van Jezus plaatst in de politieke en maatschappelijke constellatie van zijn tijd. Hij richt zijn boodschap tot christenen uit een gemeente ergens in het Romeinse wereldrijk. Vooral de positie van de armen gaat hem daarbij ter harte. Geen van de vier evangelisten voert zo'n drastisch pleidooi voor de rechten van de armen als hij. Zijn evangelie is het grote bericht over de kloof tussen arm en rijk, en hoe die door de winzucht van de rijken in stand gehouden wordt. Van actualiteit gesproken! We horen en zien dezer dagen niets anders in de media! Lucas staat een christelijke gemeenschap voor ogen waarin de tegenstelling tussen rijk en arm is opgeheven. De toon van zijn pleidooi voor meer gelijk(waardig)heid en minder uitsluiting wordt in het begin(sel) reeds gezet in het Magnificat: ‘Hij haalt de tirannen neer van hun tronen, en tilt de vernederden op. Hongerlijders overlaadt hij met gaven; de rijken stuurt hij heen met lege handen...' (Lc. 1,52-53). Hèt model van hoe een christelijke gemeente zou kunnen zijn tekent hij later dan uit in de (geïdealiseerde!) beschrijving van de eerste gemeente in Jeruzalem ‘...waar men alles gemeenschappelijk had. En er was geen enkele noodlijdende onder hen...'(Hand. 2 en 4)

  • Het is belangrijk te beseffen dat de officiële Romeinse liturgie voor de wijding van een katholiek priester uitgerekend déze tekst uit Lc. 4,14-19 voorschrijft. Zo wordt vanouds als het ware dit visioen van alles omgekeerd aan elke nieuw-gewijde priester, aan elke ‘geest-elijke in spe' opgelegd als het programma dat hij moet vervullen, om het te leren kennen ‘par coeur' en nooit te vergeten wat hem te doen staat.
    Allen die in Naam van Jezus van Nazareth willen spreken, allen die van Hem willen getuigen hebben altijd weer dèze droom te vervullen, wil de traditie van de Kerk ons daarmee zeggen. De waarachtigheid van elk christelijk getuigenis moet worden afgemeten aan deze woorden, aan deze visie en het al of niet concreet maken er van: of daar ‘nu' iets van terecht komt en er een concreet nieuw begin wordt mee gemaakt... Zo concreet is ‘roeping', zegt Lucas. Zo simpel is het, om te weten of je als gezalfde en gewijde bedienaar, als leerling van Jezus én als Kerkgemeenschap goed bezig bent, gedreven door de Geest die Hem bezielde...

De tekst die Jezus voorleest uit Jesaja 61 eindigt met: ‘De Geest des Heren heeft mij gezalfd ...om een ‘Genadejaar van de Heer' uit te roepen...' (Lc. 4,19). Die uitdrukking slaat op het ‘Jobeljaar' waarover elders in de Schrift van alles is te lezen, en dat wij soms verkeerdelijk bestempelen als een ‘Jubeljaar'.

Het is goed daaromtrent eerst nog snel een hardnekkig misverstand uit de kerkelijke wereld te helpen. Dat ‘Jobeljaar' uit de Bijbel heeft niets met ‘jubelen' te maken, zoals nogal wat mensen verkeerdelijk denken. Wat voor reden tot jubelen zou er trouwens in deze wereld en in onze Kerk kunnen zijn, als je ziet hoe het er vandaag aan toe gaat: moord en doodslag, beurscrashes en geldstromen die dreigen op te drogen, nachtelijke regeringsmaatregelen en paniekerige wisseltrucs met gigantische bedragen die de hoofdpunten van het dagelijks nieuws alom beheersen. En verder is er ook nog de dagelijkse armoede, de honger en de dood, waarover zedig wordt gezwegen... Ja kijk, wat is er dan goed nieuws? En voor wie in Godsnaam? Dat alweer een Bank is gered, of dat er recht gedaan wordt aan arme en kleine mensen? Waar het recht van de sterkste regeert en zoveel onschuldigen worden uitgesloten van leven, valt er alleszins weinig te jubelen of te triomferen - zoveel moet duidelijk zijn...

In de Bijbel wordt dat fameuze ‘Genadejaar van de Heer', een ‘Jobel- jaar' genoemd, omdat het telkens wordt ingeluid door het blazen op de ramshoorn (‘dat is die ‘Jobeel'). Het gaat daarbij om een ingrijpende herstructurering van de maatschappij in het vijftigste jaar, waarbij eindelijk aan de armen recht wordt gedaan, een totale herschikking van de samenleving waarbij alles wat in de loop der tijden is scheefgegroeid wordt rechtgezet: schulden worden kwijtgescholden, slaven worden vrijgelaten en uitgeslotenen worden weer in hun waardigheid, hun bezit en mensenrechten hersteld. In het vijftigste jaar moest dat gebeuren, telkens weer.

Vijftig is zeven maal zeven plus één - dat wil op het bijbelse (ver)telraam zeggen: het verleden en alles wat daarin scheef gegroeid is laten we achter (zeven maal zeven), en we maken een radicaal nieuw begin (plus één). Alle maatschappelijke verhoudingen worden herschikt; alle rechten worden in ere hersteld; alle uitsluitingsmechanismen worden gecorrigeerd. De hele mensheid, en de volgende generatie vooral - de kinderen en de jongeren! - krijgen zodoende een reële kans op toekomst...

Deze teksten over het ‘Jobeljaar' of het ‘Genadejaar van de Heer' presenteren ons aldus een kader voor een ideale, utopische maatschappijordening naar bijbels model. Een blauwdruk voor het gedroomde Rijk Gods. Hier ligt een politiek, sociaal en economisch plan ter tafel, gebaseerd op de principes van gerechtigheid en sociale gelijkheid. ‘Vrijlating' en ‘kwijtschelding' zijn de sleutelwoorden van dit ‘regeringsprogramma'. ‘Gelijke kansen, gelijke rechten voor iedereen' en ‘Armoede uitsluiten' zijn er de ‘baseline' van. Het is een zeer scherp en zeer concreet protest tegen het recht van de sterkste dat altijd weer ook de beste wetgeving dreigt te overwoekeren.

De bedenkers van deze teksten uit de Bijbel hoorden in hun geweten een God spreken die zich tot in de details met het maatschappelijk leven bemoeit. Zij hadden een scherp zicht op de sociaal-economische verhoudingen van hun tijd, kenden de klachten van het ‘gewone' volk aan de basis, vingen die op en schreeuwden en schreven van daar uit dat het in Gods Naam fundamenteel anders moest. Zij waren profeten van hun tijd, ‘bazuinblazers op de ramshoorn' - ‘klokkenluiders' zouden wij vandaag zeggen...

Als Jezus in het evangelie van vandaag trefzeker die tekst kiest over ‘het genadejaar van de Heer' dat wordt afgekondigd, proclameert Hij daarmee zondermeer goed nieuws voor de armen: bevrijding van gevangenen, licht in de ogen van wie geen uitzicht hebben, en dat wie geen rechten (of papieren) hebben vrijuit mogen gaan. Zijn eigen utopie over het ‘Rijk Gods' dat volgens Hem dringend moest beginnen, sloeg immers precies op dezelfde feiten en broodnodige maatregelen, en daarom kende Hij die passage uit Jesaja zo goed.

Jezus van Nazareth was immers door de Geest in dezelfde profetische richting gedreven. Hij had al zoekende en vragende in de oude teksten van de Schrift ontdekt dat daar een blikrichting te vinden is, een visie, een visioen. Hij moet zich tijdens zijn verblijf in de woestijn en onder de drijfkracht van de Geest grondig in al die oude teksten hebben verdiept. En Hij wist dat er in Jesaja 61 ook staat te lezen dat JHWH ooit een profeet zou sturen naar Zijn volk om van Godswege en definitief zo'n ‘Jobeljaar' af te kondigen en een nieuw begin te maken. Toen moet het in Hem opgekomen zijn: ‘Nu, vanaf vandaag moet dit Schriftwoord in vervulling gaan! En misschien moet Ik die profeet wel zijn...'

Jezus heeft, zoals reeds gezegd - vlak vóór zijn optreden in Nazareth, veertig dagen in de woestijn verbleven. Hij heeft er gevast, naar ‘vastigheid' gezocht. Hij heeft er in de Schriften gelezen - in Leviticus, Deuteronomium en Jesaja. Hij is er bekoord door de duivel, de diabolos, de uitééntrekker. En nu heeft Hij zijn keuze gemaakt, een keuze die aan zijn leven definitief richting geeft. Van nu af aan zou Hij zijn weg gaan, desnoods midden tussen de menigte door - maar daar horen we dan in het vervolg van het vierde hoofdstuk van Lucas heel wat meer over...

Hij had waarlijk goed ‘gevast' in de woestijn. Vanaf dit moment was er in zijn leven een vastigheid, een ankerpunt gekomen. En de onrust die de ‘Geest des Heren' sindsdien over hem deed komen, had alleen nog met dit visioen van doen. Herkende Hij tijdens die sabbatsbijeenkomst zijn eerder gemaakte keuze in de bladspiegel van de Hem toevallig aangereikte rol, of speelde dat visioen al zolang in zijn hoofd, hart en geweten dat Hij geen andere tekst voorlezen kón? Dat weten we niet. Wel weten we dat Hij vanuit het zich beraden over dit visioen (‘bidden', noemen wij dat in onze joods-christelijke traditie), besloten had: van nu af aan zal ik mijn hart en zinnen zetten op de bevrijding van mensen, op herstel en gerechtigheid, zodat ieder weer op adem kan komen en een nieuw begin kan maken.


Daarover gaat het dus. In de synagoge van Nazareth staat een jongeman van dertig op om voor te lezen. Het is de zoon van de dorpstimmerman. Hij rolt de boekrol van Jesaja open en vindt trefzeker de plaats waar geschreven staat: ‘De Geest van de Heer rust op mij, want Hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht; om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen...' (Lc. 4,18-19)

Het waren bekende woorden voor de toehoorders - ze kenden die tekst haast van buiten, want ze hoorden hem telkens weer in hun synagoge, iedere liturgische jaargang opnieuw. Dat arbeiderskind bracht niets nieuws aan, zo leek het. Hij stond met al zijn vezels in de traditie. Hoogstens was Hij van plan wat te timmeren aan de bekende weg, maar nagels met koppen sloeg Hij niet. En dat stelde zijn toehoorders gerust. Maar in zijn ‘preek' - wellicht de kortste preek aller tijden! - laat Hij de scherpte, de concreetheid en radicaliteit van die tekst duidelijk horen. Want Hij voegt er maar één zinnetje als commentaar aan toe: ‘Het schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt is thans in vervulling gegaan...' Door dat éne woordje wordt echter alles ineens heel nieuw, heel schokkend, want zeer actueel en gevaarlijk dicht bij ons bed. Er komt groot tumult in de vergadering, want iedereen in Nazareth wil liever blijven denken en doen zoals hij of zij altijd al had gedacht en gedaan. De regelmatige synagogebezoekers houden meestal niet van zulke concrete schriftcommentaren - en kèrkbezoekers al evenmin...

‘Om aan armen het ‘goede nieuws' te brengen heeft hij mij gezonden...', horen we Jezus dus zeggen. En daarover gaat het hier vanavond. Het woord voor ‘goed nieuws' dat hier staat klinkt in het Grieks als ‘evangelie', blijde boodschap, vreugdetijding. Die geijkte term heeft van origine altijd ook meteen een politieke lading. Zoals die term in de begintijd van onze jaartelling door veldheren en keizers werd gebruikt om de vestiging van een nieuwe politieke situatie te proclameren, zo wordt hij in de Jezusverhalen gebruikt voor de aankondiging van een nieuwe wereldorde. Zelfbewust en niet zonder ironie klinkt het dan ook in Nazareth door de synagoge: helemaal nieuw is het, wat hier te gebeuren staat, tegen veldheren en keizers, tegen geldwisselaars en beursgoeroes...in. De armen worden gehoord en zijn gezien. Want voor hen als eersten is het Koninkrijk van God, de nieuwe wereldorde van gerechtigheid bestemd.

Een gemeenschap die gelooft in de Geest van Jezus van Nazareth zou een plek moeten zijn waar zulke woorden uit de Bijbel, uit Jesaja en uit Lucas, niet belachelijk worden gemaakt, en waar de utopieën die erin worden voorgespiegeld niet voor onmogelijk worden gehouden. Waar zelfs na de ontnuchtering van de harde feiten, telkens weer, de hoop wordt levendig gehouden dat er altijd een nieuw begin mogelijk is. Zo'n gemeenschap ook als een plek waar we elkaar op de hoogte houden van de kleine en grote wonderen van recht, ontferming en liefde die binnen het bereik van onze ogen òòk gebeuren en die in de wereld om ons heen misschien een nieuw begin aankondigen van een ander tijdperk, goed nieuws een leefbaardere samenleving, begin van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde...

(Hier even vertellen over ons bezoek aan burgemeester Moenaert van Brugge, verleden woensdag, en over de brief die wij deze week van hem kregen, om te laten horen dat hij voor het gezin zonder papieren bij de minister op-nieuw zou pleiten voor regularisatie...)

Op heel wat plaatsen zijn mensen van binnen en buiten de Kerk reeds bezig met het maken van dat nieuw begin. Dat is uiteraard ‘goed nieuws', ‘evangelie' voor de armsten, de kleinsten en zwaksten in ons midden. De God van Israël is met hen, met Zijn genade. Hij is er immers altijd bij wanneer mensen hier en nu op-nieuw beginnen. Nu is Hij eindelijk weer een beetje op Zijn gemak in de synagoge van Nazareth, én in de Kerk, Zijn huis (tussen haakjes: elke moskee is zonder twijfel óók één van die huizen van dezelfde God!) Onder Zijn deurbel hangt nu weer op heel wat plaatsen Zijn mooiste Naam: ‘Immanuel, God-met-ons'. Dat is vertaald in termen van Jesaja's en Jezus' visioen: Illegale-kleine-mensen-God, Vader-van-de-uitgeslotenen, Moeder-van-de-mensen-zonder-papieren, Vluchtelingenkind, Arme-mensen-vriend. Hij die er altijd zal zijn, als wij vandaag opnieuw met Zijn visioen durven te beginnen...